Misschien een mooie kapstok om over Camus te praten ..
...............................I. Het menselijk bestaan is eindig. Media vita in morte sumus, 'midden in het leven zijn wij in de dood', en er is geen voortzetting van het leven over de dood heen. De dood, wij moeten ons geen illusies maken, is werkelijk het einde en voorbij het einde is er niets.
2. De mens weet van zijn eindigheid. De wind in Djemila, de zon, de maan, de sterren, de geiten op de berghelling weten van niets. Ook zij zijn eindig en ze gaan een keer dood, maar het deert ze niet. Alleen mensen weÂten van dat zijn tot de dood, dat kom je tegen bij bijvoorbeeld Heidegger.
3. Bij het menselijk bestaan horen wensen, verlangens: verlangen naar liefÂde, verlangen naar duurzaam geluk, de nostalgie van de verloren onschuld. Daaruit ontstaan utopieën en messianismen (Messias = Christus), die de weg naar het heil verkondigen.
4. De mens leeft in de natuur, maar in de eerste plaats in de geschiedenis, die de geschiedenis is van heer en knecht, van onderwerping en revolte, van oorlogen, van het geweld. Na de dood van God is dat uitgelopen op de stelÂselmatige vernietiging van mensen, die geen mensen meer zijn, maar vijÂanden.
5. Het eindige leven van de mensen wordt gekenmerkt door de absurdiÂteit, waar zij nooit aan zullen ontkomen, omdat de wereld waarin wij leÂven haar gang gaat, niets ziet, niets kan zien, zwijgt. Alles is zoals het is, zinloos, doelloos, Sisyfus met zijn steen.
6. Mensen kunnen zich erbij neerleggen dat dit het is. Zij kunnen zich er ook tegen verzetten, zij hebben de vrijheid om dat te doen. Een theorie van de menselijke vrijheid, een weerlegging van het determinisme enzovoort zijn bij Camus niet te vinden; mensen ervaren hun vrijheid in de revolte.
7. Mensen hebben, Scheler heeft gelijk, het vermogen om nee te zeggen.
Er is niet alleen een metafysische revolte, tegen God, tegen de wereld zoals die is, er is ook een historische revolte, die in vele vormen door de eeuwen heen gaat en die gewoonlijk wordt neergeslagen. Sisyfus is ook Prometheus.
8. Wanneer mensen eenmaal hebben ingezien dat de menselijke conditie van een onomkeerbare absurditeit is, nemen zij afscheid van alle messianismen, ideologieën en grote verhalen, die over het absurde leven heen zijn geschreven. Zij weigeren voortaan de handlangers te zijn van iedere vorm van 'cesarisme' - maar het verlangen blijft.
9.
'Wie heeft besloten om toch maar te leven, misschien alleen maar omÂdat hij het niet kan laten, hoe absurd het leven ook is, heeft een leefregel nodig, Die kan hij niet meer ontlenen aan de grote verhalen, waar bij nier in gelooft. Hij zal, wanneer hij zichzelf trouw blijft, geen in een metafysica verankerde ethiek hebben. Hij oriënteert zich op een paar woorden, die hij maar half kan definiëren: niet liegen, niet doden, compassie, tederheid, honnêteté - eerbied voor het leven is al haast te groot.
10. Camus vervangt zonder veel woorden het onveranderlijke wezen van de mens, de menselijke natuur, door de onveranderlijke menselijke condiÂtie. Hij kan niet meer zeggen wat de mens 'in wezen' is, wat hij altijd is geÂweest en altijd zal zijn, hij vertelt verhalen over de menselijke conditie en dIe manier(en) waarop mensen daarmee omgaan. Daarmee wordt de overÂgang gemaakt van het klassieke essentialisme naar wat wij, hoewel Carnus ons verzekert dat hij geen existentialist is, toch maar existentialisme moeÂten noemen. Hij vraagt niet meer naar het wezen van de mens, maar naar zijn lotgevallen. De vraag is of hij dat zou kunnen volhouden, wanneer hij zich in de filosofie zou begeven.
I I. 'Toch is de natuur er, altijd' en met de natuur de indifférence, die geen onverschilligheid is. Zij wint het altijd van de geschiedenis. Er is een vraag waar Camus geen antwoord op kon geven: wat gebeurt er met de mens( en), wanneer de natuur niet meer bestaat en wanneer het nooit meer stil is?
------------------------------------------------------------------------------------