Is de mens gelijk?
Geplaatst: 01 mar 2011, 09:02
Een gedachtenexperiment: de mens is niet gelijk.
Men vergrijpt zich in onze samenleving vaak aan het beginsel dat alle mensen gelijk zijn, een symptomatische gedraging die de spruit is van een cultuur waarin emancipatie, abolitionisme, Verlichtingsdenken en massagerichtheid diepgeworteld zitten. Het is echter maar de vraag of men gelijk heeft. Zijn alle zes miljard mensen inderdaad gelijk, en hoe bedoelen we dat precies?
Men kan stellen dat mensen gelijk zijn als zijnde mens, dus als een biologische entiteit, een wezen, een ras als jongste telg uit het geslacht der primaten. We kunnen echter heel banaal constateren dat negride Afrikanen helemaal niet op Han-Chinezen lijken, ne als dat Inuït niet op Aboriginals lijken. We kunnen van alle apen of vissen wel zeggen dat ze gelijk zijn, maar dit is slechts een abstractie die berust op ónze observatie met betrekking tot hun genetische verwantschap. Niettemi zal men moeten erkennen dat een narwal niet hetzelfde is als een koi-karper. Wanneer men het over de mens als soort heeft, dan betreft ook dit een abstractie die berust op herkenning: in ruwe trekken lijken alle mensen in de wereld wel wat op elkaar, en blijkbaar zijn de vele subtiele verschillen voor gelijkheidsdenkers geen punt van bezwaar.
Wel rijst dan de vraag hoe het zit met mensen die geen benen blijken te hebben, of vier armen, of helemaal geen lichaam maar slechts een werkend brein in een vat. Op basis waarvan spreken we van een mens?
De mens tracht zichzelf te onderscheiden, niet zozeer op biologische gronden, maar op geestelijke. Zijn cognitieve vermogens overstijgen die van alle andere wezens op aarde. Gelijkheidsdenkers moeten hier ook erkenning aan geven, wanneer zijn bijvoorbeeld willen spreken van recht op vrije meningsuiting. De mensenrechten kunnen niet anders dan generaliseren over al de mensen, maar dit gelijkheidsdenken kent eigenaardigheden. Krampachtig probeert men ieder mens dezelfde rechten toe te dichten, zelfs als dit niet blijkt te werken. Immers, het Westen is al een paar honderd jaar gericht op individualiteit, terwijl grote delen van de wereld dat juist niet zijn. De burgerlijk-politieke rechten die hier prima werken, hoeven niet te werken op een ander continent. Zijn mensen dan eigenlijk wel gelijk? Die mensen op dat andere continent hebben niet altijd dezelfde culturele bagage en historische lessen gehad op basis waarvan ze die rechten efficiënt kunnen claimen. Niet voor niets was het een ramp om na de dekolonisatie in Afrika te verwachten dat er staten naar Westers model werden opgericht. Baudrillard stelt voorts dat een zorgvuldige lezing van de mensenrechten de indruk geeft dat het hier om een bedreigd diersoort gaat, en het kan niet anders, of hier ligt een schaamtegevoelige ethiek aan ten grondslag: mensen móéten dezelfde rechten hebben, anders gebeuren er dingen die onze moraal niet toestaat. Zo geven de mensenrechten impliciet het idee dat geweld ten zeerste afgewezen wordt (iedereen heeft immers recht op leven). Koste wat kost moet iedereen ‘erbij’ gehouden worden, al leidt dat tot overbevolking en een tergend trage compromiscultuur.
De rechten, die geworteld liggen in het Westerse denken, gaan uit van de individualiteit. Daarmee ondermijnt het hele idee zichzelf gelijk al, want een individu onderscheidt zichzelf van de Ander. Men kan op zijn best spreken van gelijkheid in verscheidenheid; het zijn de talloze uitzonderingen (verschillen) die de regel (gelijkheid) bevestigen?
Wie macht heeft, kan mensenrechten schenden, wie geld heeft, kan meer bereiken. Nee, mensen zijn niet gelijk in absolute zin. Het gelijkheidsbeginsel is een ideáál, geen fysiek gegeven. Daarbij moet aangetekend worden dat het eenWésters ideaal is, geen pan-humane.
Geestelijk zijn mensen overigens ook niet gelijk. Waarom zouden we anders verschillende niveau’s in het middelbare onderwijs hebben, of de cito-toets, of het concept van IQ? Bvendien wil iedereen weer iets anders, namelijk zijn eigen behoeften bevredigen, en ook denkt iedereen iets anders. Zeggen dat iedereen gelijk is, maakt dat iedereen vrijheid van meningsuiting krijgt, waardoor niemand nog gelijk is. Democratie is het product van het eeuwige neuzelende gekibbel tussen individuen, om te zinspelen op Jungs formulering (chronische toestand van milde burgeroorlog). Als een democratie wil bestaan, zal ze moeten erkennen dat mensen juist voor een belangrijk deel nÃét gelijk zijn.
Ieder mens, d.i. individu, heeft zijn eigen kwaliteiten en gebreken. De gevolgen van gelijkheidsdenken met betrekking tot educatie kan schrijnend zijn, zoals Eysenck al waarschuwde. Er worden Normen gesteld waaraan iedereen moet beantwoorden, ondanks de verschillen, maar wat voor de ene werkt hoeft voor de andere niet te werken. Hetzelfde geldt voor de medische wetenschap. Ook hier bestaan Normen die vertellen hoe een ziekte is, vanaf welke temperatuur men van koorts mag spreken en welke middelen te allen tijde ingezet moeten worden om genezing te bewerkstelligen. Niet bij eenieder verschijnen dezelfde symptomen, niet iedereen heeft een lichaam dat goed met specifieke middelen overweg kan (allergieën, gevoeligheid, immuniteit etc.), niet ieder medicijn werkt even goed bij iedereen. Eigenlijk heeft ieder mens een eigen lijf met zijn eigen disposities, zodat het billijk zou moeten zijn om aan te nemen dat er mensen zijn met een lagere lichaamstemperatuur, die al bij een kleine zevenendertig graden koorts ervaren. Normen, die uitgaan van egaliteitsdenken, kunnen dus belangrijke verschillen over het hoofd zien; het is niet de mens die aan de Norm zou moeten voldoen, maar het is de Norm die aan de mens zou moeten voldoen. Als mens echter een abstracte projectie is, dan heeft dit logischerwijs gevolgen voor de Norm, die geen wet meer is, maar een ideaal, een richtingaanwijzer waarop gezondigd mag worden. Als we zo beginnen, wat voor gevolgen heeft dit dan voor mensenrechten? En wat de fysieke disposities betreft, wat voor gevolgen heeft dit voor de idee van ‘de mens’?
Men vergrijpt zich in onze samenleving vaak aan het beginsel dat alle mensen gelijk zijn, een symptomatische gedraging die de spruit is van een cultuur waarin emancipatie, abolitionisme, Verlichtingsdenken en massagerichtheid diepgeworteld zitten. Het is echter maar de vraag of men gelijk heeft. Zijn alle zes miljard mensen inderdaad gelijk, en hoe bedoelen we dat precies?
Men kan stellen dat mensen gelijk zijn als zijnde mens, dus als een biologische entiteit, een wezen, een ras als jongste telg uit het geslacht der primaten. We kunnen echter heel banaal constateren dat negride Afrikanen helemaal niet op Han-Chinezen lijken, ne als dat Inuït niet op Aboriginals lijken. We kunnen van alle apen of vissen wel zeggen dat ze gelijk zijn, maar dit is slechts een abstractie die berust op ónze observatie met betrekking tot hun genetische verwantschap. Niettemi zal men moeten erkennen dat een narwal niet hetzelfde is als een koi-karper. Wanneer men het over de mens als soort heeft, dan betreft ook dit een abstractie die berust op herkenning: in ruwe trekken lijken alle mensen in de wereld wel wat op elkaar, en blijkbaar zijn de vele subtiele verschillen voor gelijkheidsdenkers geen punt van bezwaar.
Wel rijst dan de vraag hoe het zit met mensen die geen benen blijken te hebben, of vier armen, of helemaal geen lichaam maar slechts een werkend brein in een vat. Op basis waarvan spreken we van een mens?
De mens tracht zichzelf te onderscheiden, niet zozeer op biologische gronden, maar op geestelijke. Zijn cognitieve vermogens overstijgen die van alle andere wezens op aarde. Gelijkheidsdenkers moeten hier ook erkenning aan geven, wanneer zijn bijvoorbeeld willen spreken van recht op vrije meningsuiting. De mensenrechten kunnen niet anders dan generaliseren over al de mensen, maar dit gelijkheidsdenken kent eigenaardigheden. Krampachtig probeert men ieder mens dezelfde rechten toe te dichten, zelfs als dit niet blijkt te werken. Immers, het Westen is al een paar honderd jaar gericht op individualiteit, terwijl grote delen van de wereld dat juist niet zijn. De burgerlijk-politieke rechten die hier prima werken, hoeven niet te werken op een ander continent. Zijn mensen dan eigenlijk wel gelijk? Die mensen op dat andere continent hebben niet altijd dezelfde culturele bagage en historische lessen gehad op basis waarvan ze die rechten efficiënt kunnen claimen. Niet voor niets was het een ramp om na de dekolonisatie in Afrika te verwachten dat er staten naar Westers model werden opgericht. Baudrillard stelt voorts dat een zorgvuldige lezing van de mensenrechten de indruk geeft dat het hier om een bedreigd diersoort gaat, en het kan niet anders, of hier ligt een schaamtegevoelige ethiek aan ten grondslag: mensen móéten dezelfde rechten hebben, anders gebeuren er dingen die onze moraal niet toestaat. Zo geven de mensenrechten impliciet het idee dat geweld ten zeerste afgewezen wordt (iedereen heeft immers recht op leven). Koste wat kost moet iedereen ‘erbij’ gehouden worden, al leidt dat tot overbevolking en een tergend trage compromiscultuur.
De rechten, die geworteld liggen in het Westerse denken, gaan uit van de individualiteit. Daarmee ondermijnt het hele idee zichzelf gelijk al, want een individu onderscheidt zichzelf van de Ander. Men kan op zijn best spreken van gelijkheid in verscheidenheid; het zijn de talloze uitzonderingen (verschillen) die de regel (gelijkheid) bevestigen?
Wie macht heeft, kan mensenrechten schenden, wie geld heeft, kan meer bereiken. Nee, mensen zijn niet gelijk in absolute zin. Het gelijkheidsbeginsel is een ideáál, geen fysiek gegeven. Daarbij moet aangetekend worden dat het eenWésters ideaal is, geen pan-humane.
Geestelijk zijn mensen overigens ook niet gelijk. Waarom zouden we anders verschillende niveau’s in het middelbare onderwijs hebben, of de cito-toets, of het concept van IQ? Bvendien wil iedereen weer iets anders, namelijk zijn eigen behoeften bevredigen, en ook denkt iedereen iets anders. Zeggen dat iedereen gelijk is, maakt dat iedereen vrijheid van meningsuiting krijgt, waardoor niemand nog gelijk is. Democratie is het product van het eeuwige neuzelende gekibbel tussen individuen, om te zinspelen op Jungs formulering (chronische toestand van milde burgeroorlog). Als een democratie wil bestaan, zal ze moeten erkennen dat mensen juist voor een belangrijk deel nÃét gelijk zijn.
Ieder mens, d.i. individu, heeft zijn eigen kwaliteiten en gebreken. De gevolgen van gelijkheidsdenken met betrekking tot educatie kan schrijnend zijn, zoals Eysenck al waarschuwde. Er worden Normen gesteld waaraan iedereen moet beantwoorden, ondanks de verschillen, maar wat voor de ene werkt hoeft voor de andere niet te werken. Hetzelfde geldt voor de medische wetenschap. Ook hier bestaan Normen die vertellen hoe een ziekte is, vanaf welke temperatuur men van koorts mag spreken en welke middelen te allen tijde ingezet moeten worden om genezing te bewerkstelligen. Niet bij eenieder verschijnen dezelfde symptomen, niet iedereen heeft een lichaam dat goed met specifieke middelen overweg kan (allergieën, gevoeligheid, immuniteit etc.), niet ieder medicijn werkt even goed bij iedereen. Eigenlijk heeft ieder mens een eigen lijf met zijn eigen disposities, zodat het billijk zou moeten zijn om aan te nemen dat er mensen zijn met een lagere lichaamstemperatuur, die al bij een kleine zevenendertig graden koorts ervaren. Normen, die uitgaan van egaliteitsdenken, kunnen dus belangrijke verschillen over het hoofd zien; het is niet de mens die aan de Norm zou moeten voldoen, maar het is de Norm die aan de mens zou moeten voldoen. Als mens echter een abstracte projectie is, dan heeft dit logischerwijs gevolgen voor de Norm, die geen wet meer is, maar een ideaal, een richtingaanwijzer waarop gezondigd mag worden. Als we zo beginnen, wat voor gevolgen heeft dit dan voor mensenrechten? En wat de fysieke disposities betreft, wat voor gevolgen heeft dit voor de idee van ‘de mens’?