Over stront, poep en andere excrementies
Geplaatst: 21 dec 2010, 11:21
Over stront, poep en andere excrementies
‘Ik heb er schijt aan’ en ‘I don’t give a shit’. Deze uitingen, die iedereen wel kent, moeten serieuzer genomen worden dan ze ogenschijnlijk doen vermoeden. Het interessante eraan is hun metaforische waarde en impliciete veronderstelde wereldbeeld. De moderne mens is pecuniair ingesteld en geeft alles een bepaalde waarde, waarbij het kennelijk zo is dat de schijt een zeer minimale waarde heeft. Men geeft nog niet eens een hoopje stront ergens voor. Waarom is dat echter? Wat geeft de stront zijn minuscule waarde? Of bezien we het misschien verkeerd, en heeft de stront juist een heleboel waarde, omdat per slot van rekening toch Ãéts de paria binnen het waardestelsel moet zijn. Vermoedelijk is het dat laatste.
Wellicht is er niet één woord dat zoveel synoniemen heeft als de stront: poep, stront, kak, schijt, drol, excrementie, uitwerpsel. De vraag rijst hier onmiddellijk op waarom een taalgemeenschap zich de moeite zou getroosten om een dergelijke woordvooraad aan te leggen om een fenomeen in de realiteit van alledag aan te duiden waarvoor men niets over heeft. Alle hoogverheven, illuminerende en sociaal waardevolle zaken beschikken doorgaans niet over zoveel alternatieve benamingen als dat bruine stinkende hoopje. Hoeveel synoniemen zijn er voor Kerk of God, voor democratie en geluk? Het geeft te denken
Stront is verachtelijk. Het is zoals gezegd de paria in ons waardestelsel. Wensen dat iemand door de stront zakt heeft immers beslist de tegenovergestelde waarde aan ‘in het geld zwemmen’. Waarom de stront zo laag staat, is vreemd. Laten we op dit punt een ander beeld aanhalen. Wanneer iemand spreekt van ‘hemelshoog’, ‘opslag’, ‘hogerop geraken’ en ‘de top bereiken’, dan geeft dat een opwaartse richting aan. Het is dan ook een redelijjk universele tendens dat HOOG metaforisch gebruikt wordt voor GOED. Is het tegenovergestelde dan ook het geval? Ja. Voorbeelden zijn ‘dip’, ‘depressie’, ‘laag bij de grond’ en ‘aan lager wal raken’, maar ook valt te denken aan ‘moordkuil’ (een kuil is laag), ‘iets diep wegstoppen’ en de hel die verondersteld wordt diep in de aarde te liggen. Met andere woorden, LAAG is SLECHT.
Wanneer men aan het eind van de zeventiende eeuw langzaam een nieuw tijdperk binnentreed, eentje van rationaliteit, beregeling, orde, normen en rede, dan richt men zich op het hoofd. De mens is vanuit de christelijke traditie nog altijd de kroon (bovenaan is goed!) op de schepping, maar hij kan die plek pas werkelijk de moeite waard maken als hij zijn rede gebruikt. Dat betekent dat het hoofd centraal staat, het letterlijke kopstuk van de kroon van de schepping. Ja, omhoog is voor de Verlichte mens inderdaad goed. Zaligheid is niet in een put of riool te vinden. Nu dan, het menselijke achterwerk bevindt zich in oppositie van het hoofd en is gericht op de grond. De aars is het grootste deel van het menselijk leven naar de ‘krochten van de hel gericht’, een duister als het is. Laag is slecht? Dat men er schijt aan heeft bewijst het.
Er is echter meer. De stront is niet alleen een metafoor, het is ook de potentie tot een nieuw metafoor. De excrementies zijn namelijk een residu, een restproduct waar het lichaam niets mee kan. Kortom, een zinloos overschot. Zelfs de meest die-hard natuurliefhebber die omwille van een reinigingskuur zijn urine opdrinkt zal nog niet zover te krijgen zijn dat hij zijn eigen poep opeet. Het is wansmakelijk en blijkbaar nutteloos. Als C.G. Jung zijn archetypenleer concreet had uitgewerkt en een lijst met concepten had achtergelaten, dan had de stront er beslist ingestaan. Waarom? Het residu is een universeel verschijnsel met een negatieve waarde, net als de ledigheid dat is voor de godsdienstige leer (en stront is nutteloos). Wat de stront is voor het lichaam, dat is het communisme voor het Westen; de neger voor de zeventiende-eeuwse blanke; het onbekende voor de neuroot; de seksuele taboe voor de preutse victoriaan; bankroet zijn voor Gordon Gekko. Geen enkel Middeleeuws heiligenleven zal ooit een passage vermelden waarin de heilige in kwestie nodig zijn behoefte moest doen. De stront is bijna letterlijk een paria, namelijk een ongenaakbare, iets waarbij men niet in de buurt wil komen. Men produceert niet voor niets de excrementies stilletjes in een afgesloten toilet. Daar is men anoniem en kan men spoedig de stank achterlaten door de deur achter zich dicht te doen. Niemand weet ergens van, net als dat iedereen zijn neus optrekt en de andere kant opkijkt wanneer iemand een scheet laat (is scheet etymologisch verwant aan schijt?). We hebben het maar willen het niet, net zo min als dat de kapitalist een communist wil; net zo min als dat de katholieke Spanjaarden de inheemse heidense indianen van Amerika wilden. Het is de schijt van het wereldbeeld: het mag er niet zijn en moet verholen worden. Remsporen zijn uit den boze, en het consumentistische Westen speelt slim op de taboe in door geurmiddelen voor op het toilet te leveren. Niemand erkent de paria; iedereen verbergt het. De stront is laag, letterlijk en figuurlijk, het is het monster in de horrorfilm, iets waar je je billen van samentrekt.
‘Ik heb er schijt aan’ en ‘I don’t give a shit’. Deze uitingen, die iedereen wel kent, moeten serieuzer genomen worden dan ze ogenschijnlijk doen vermoeden. Het interessante eraan is hun metaforische waarde en impliciete veronderstelde wereldbeeld. De moderne mens is pecuniair ingesteld en geeft alles een bepaalde waarde, waarbij het kennelijk zo is dat de schijt een zeer minimale waarde heeft. Men geeft nog niet eens een hoopje stront ergens voor. Waarom is dat echter? Wat geeft de stront zijn minuscule waarde? Of bezien we het misschien verkeerd, en heeft de stront juist een heleboel waarde, omdat per slot van rekening toch Ãéts de paria binnen het waardestelsel moet zijn. Vermoedelijk is het dat laatste.
Wellicht is er niet één woord dat zoveel synoniemen heeft als de stront: poep, stront, kak, schijt, drol, excrementie, uitwerpsel. De vraag rijst hier onmiddellijk op waarom een taalgemeenschap zich de moeite zou getroosten om een dergelijke woordvooraad aan te leggen om een fenomeen in de realiteit van alledag aan te duiden waarvoor men niets over heeft. Alle hoogverheven, illuminerende en sociaal waardevolle zaken beschikken doorgaans niet over zoveel alternatieve benamingen als dat bruine stinkende hoopje. Hoeveel synoniemen zijn er voor Kerk of God, voor democratie en geluk? Het geeft te denken
Stront is verachtelijk. Het is zoals gezegd de paria in ons waardestelsel. Wensen dat iemand door de stront zakt heeft immers beslist de tegenovergestelde waarde aan ‘in het geld zwemmen’. Waarom de stront zo laag staat, is vreemd. Laten we op dit punt een ander beeld aanhalen. Wanneer iemand spreekt van ‘hemelshoog’, ‘opslag’, ‘hogerop geraken’ en ‘de top bereiken’, dan geeft dat een opwaartse richting aan. Het is dan ook een redelijjk universele tendens dat HOOG metaforisch gebruikt wordt voor GOED. Is het tegenovergestelde dan ook het geval? Ja. Voorbeelden zijn ‘dip’, ‘depressie’, ‘laag bij de grond’ en ‘aan lager wal raken’, maar ook valt te denken aan ‘moordkuil’ (een kuil is laag), ‘iets diep wegstoppen’ en de hel die verondersteld wordt diep in de aarde te liggen. Met andere woorden, LAAG is SLECHT.
Wanneer men aan het eind van de zeventiende eeuw langzaam een nieuw tijdperk binnentreed, eentje van rationaliteit, beregeling, orde, normen en rede, dan richt men zich op het hoofd. De mens is vanuit de christelijke traditie nog altijd de kroon (bovenaan is goed!) op de schepping, maar hij kan die plek pas werkelijk de moeite waard maken als hij zijn rede gebruikt. Dat betekent dat het hoofd centraal staat, het letterlijke kopstuk van de kroon van de schepping. Ja, omhoog is voor de Verlichte mens inderdaad goed. Zaligheid is niet in een put of riool te vinden. Nu dan, het menselijke achterwerk bevindt zich in oppositie van het hoofd en is gericht op de grond. De aars is het grootste deel van het menselijk leven naar de ‘krochten van de hel gericht’, een duister als het is. Laag is slecht? Dat men er schijt aan heeft bewijst het.
Er is echter meer. De stront is niet alleen een metafoor, het is ook de potentie tot een nieuw metafoor. De excrementies zijn namelijk een residu, een restproduct waar het lichaam niets mee kan. Kortom, een zinloos overschot. Zelfs de meest die-hard natuurliefhebber die omwille van een reinigingskuur zijn urine opdrinkt zal nog niet zover te krijgen zijn dat hij zijn eigen poep opeet. Het is wansmakelijk en blijkbaar nutteloos. Als C.G. Jung zijn archetypenleer concreet had uitgewerkt en een lijst met concepten had achtergelaten, dan had de stront er beslist ingestaan. Waarom? Het residu is een universeel verschijnsel met een negatieve waarde, net als de ledigheid dat is voor de godsdienstige leer (en stront is nutteloos). Wat de stront is voor het lichaam, dat is het communisme voor het Westen; de neger voor de zeventiende-eeuwse blanke; het onbekende voor de neuroot; de seksuele taboe voor de preutse victoriaan; bankroet zijn voor Gordon Gekko. Geen enkel Middeleeuws heiligenleven zal ooit een passage vermelden waarin de heilige in kwestie nodig zijn behoefte moest doen. De stront is bijna letterlijk een paria, namelijk een ongenaakbare, iets waarbij men niet in de buurt wil komen. Men produceert niet voor niets de excrementies stilletjes in een afgesloten toilet. Daar is men anoniem en kan men spoedig de stank achterlaten door de deur achter zich dicht te doen. Niemand weet ergens van, net als dat iedereen zijn neus optrekt en de andere kant opkijkt wanneer iemand een scheet laat (is scheet etymologisch verwant aan schijt?). We hebben het maar willen het niet, net zo min als dat de kapitalist een communist wil; net zo min als dat de katholieke Spanjaarden de inheemse heidense indianen van Amerika wilden. Het is de schijt van het wereldbeeld: het mag er niet zijn en moet verholen worden. Remsporen zijn uit den boze, en het consumentistische Westen speelt slim op de taboe in door geurmiddelen voor op het toilet te leveren. Niemand erkent de paria; iedereen verbergt het. De stront is laag, letterlijk en figuurlijk, het is het monster in de horrorfilm, iets waar je je billen van samentrekt.