DE REVOLUTIONAIRE CATECHISMUS
De plichten van de revolutionair ten opzichte van zichzelf
1. De revolutionair is een door het noodlot veroordeelde mens. Hij heeft geen persoonlijke belangen, geen maatschappelijke betrekkingen, geen gevoelens, geen geestelijke banden, geen bezit en geen naam. Alles in hem wordt uitsluitend in beslag genomen door de gedachte aan de revolutie en door de hartstocht daarvoor.
2. De revolutionair weet, dat hij in het diepste van zijn wezen, niet alleen in woorden, maar ook in daden, alle banden heeft verscheurd, die hem aan de maatschappelijke orde en de beschaafde wereld met al haar wetten, haar morele opvattingen en gewoonten en met al haar algemeen aanvaarde gebruiken, ketent. Hij is de onverzoenlijke vijand van de wereld, en als hij zich daar voorlopig aan aanpast, is het slechts om haar sneller te vernietigen.
3. De revolutionair veracht alle leerstelsels en wijst de wereldse wetenschappen af, die hij aan toekomstige generaties overlaat. Hij kent slechts één wetenschap: de wetenschap van de vernietiging. Om die reden, maar uitsluitend om die reden, zal hij zich aan de studie van de mechanica, fysica, scheikunde en wellicht ook de geneeskunde wijden. Maar dag en nacht houdt hij zich intensief met de uitsluitend wezenlijke wetenschap bezig: met de mens, met zijn beslissende kenmerken en zijn levensomstandigheden en alle uitingen van het huidige maatschappelijke systeem. Het doel is steeds hetzelfde: de meeste zekere en snelle methode, om dit totaal verrotte systeem te vernietigen.
4. De revolutionair veracht de openbare mening. Hij veracht en haat de bestaande maatschappelijke morele wet in al zijn uitingen. Voor hem is de moraal datgene, wat aan de overwinning van de revolutie bijdraagt. Amoreel en misdadig is hij ten opzichte van alles, wat dit in de weg staat.
5. De revolutionair is een mens, die zich aan zijn taak heeft overgegeven, meedogenloos ten opzichte van de staat en de ontwikkelde klassen; van hen kan hij dus geen genade verwachten. Tussen hem en hen bestaat, openlijk verklaard of in het geheim, een niets ontziende oorlog op leven en dood. Hij moet wennen aan marteling.
6. Tiranniek ten opzichte van zichzelf, moet hij ook tiranniek ten opzichte van anderen zijn. Hij moet alle zachtzinnige, verzwakkende gevoelens van verwantschap, liefde, vriendschap, dankbaarheid en zelfs van eer in zichzelf onderdrukken en moet de ijskoude, doelgerichte hartstocht voor de revolutie ruimte geven. Voor hem geldt slechts één vreugde, één troost, één loon en één bevrediging – het slagen van de revolutie. Dag en nacht mag hij maar één gedachte, één doel voor ogen hebben – de meedogenloze vernietiging. Terwijl hij onvermoeibaar en koudbloedig dit doel nastreeft, moet hij bereid zijn, om zichzelf te vernietigen en met zijn eigen handen alles te vernietigen, wat de revolutie in de weg staat.
7. Het wezen van de ware revolutionair sluit elk sentimenteel gedoe uit, alle romantische gevoelens, elke verliefdheid en elke verrukking. De revolutionaire hartstocht, die op elk moment van de dag in praktijk wordt gebracht, totdat hij gewoonte wordt, moet met koele berekening worden ingezet. Te allen tijde en op alle plaatsen mag de revolutionair bijvoorbeeld niet zijn persoonlijke drijfveren volgen, maar uitsluitend de drijfveren, die de zaak van de revolutie dienen.
De houding van de revolutionair tot zijn kameraden.
8. De revolutionair kan geen vriendschap of band hebben, behalve met degenen, die door hun handelen hebben bewezen, dat zij zich, net als hij, aan de revolutie hebben gewijd. De mate van vriendschap, de gehechtheid en verplichting tegenover een dergelijke kameraad, wordt uitsluitend en alleen bepaald, door de mate van zijn bruikbaarheid voor de zaak van de totale revolutionaire vernietiging.
9. Het is overbodig om over solidariteit onder revolutionairen te spreken. Daar berust de hele kracht van de revolutionaire arbeid op. Kameraden, die dezelfde revolutionaire hartstocht en hetzelfde revolutionaire besef bezitten, moeten voor zover mogelijk alle belangrijke aangelegenheden met elkaar overleggen, om vervolgens tot eenstemmige besluiten te komen. Heeft men eenmaal tot een bepaald plan besloten, dan moet de revolutionair helemaal alleen op zichzelf vertrouwen. Bij de uitvoering van vernietigingsacties moet iedereen afzonderlijk te werk gaan en bij niemand anders om raad en hulp vragen, tenzij het voor de uitvoering van het plan noodzakelijk is.
10. Alle revolutionairen moeten revolutionairen van de tweede of derde graad onder zich hebben – dat wil zeggen, revolutionairen die niet volledig zijn ingewijd. De revolutionair moet hen als een deel van het gemeenschappelijke revolutionaire kapitaal beschouwen, dat hem ter beschikking staat. Dat kapitaal moet vanzelfsprekend zo zuinig mogelijk worden uitgegeven, om het grootst mogelijke voordeel te behalen. De ware revolutionair moet zichzelf als kapitaal beschouwen, dat aan de overwinning van de revolutie is gewijd; toch mag hij zonder de eensgezinde instemming van alle volledig ingewijde kameraden niet persoonlijk en alleen over dit kapitaal beschikken.
11. Als een kameraad in gevaar verkeert en de vraag rijst of hij al dan niet moet worden gered, mag de beslissing niet op grond van het gevoel worden geveld, maar uitsluitend en alleen vanuit het oogpunt van het belang van de zaak van de revolutie. Daarom is het noodzakelijk, dat het nut van de kameraad tegen de inzet van de voor zijn redding noodzakelijke revolutionaire krachten wordt afgewogen, en de beslissing moet dienovereenkomstig worden genomen.
De houding van de revolutionair tot de maatschappij
12. Het nieuwe lid kan, nadat het zijn loyaliteit niet door woorden, maar door daden heeft bewezen, slechts op grond van een eensgezinde overeenstemming van alle medeleden in de groep worden opgenomen.
13. De revolutionair dringt de wereld van de staat, de geprivilegieerde klasse van de zogenaamde beschaving binnen en leeft in deze wereld uitsluitend met het doel, haar snelle en totale vernietiging te bewerkstelligen. Hij is geen revolutionair, als hij ook maar de geringste sympathie voor deze wereld opbrengt. Hij moet niet schromen om een positie, een plaats of een mens in deze wereld te vernietigen. Hij moet alles in de wereld met dezelfde haat haten. Des te erger voor hem, als hij een of andere band met ouders, vrienden of geliefde heeft; laat hij zich door deze banden aan het wankelen brengen, dan is hij geen revolutionair meer.
14. Met het doel van de onverzoenlijke revolutie voor ogen, zal de revolutionair vaak binnen de maatschappij leven, hij moet het zelfs, terwijl hij doet alsof hij een heel ander iemand is, dan hij werkelijk is, want hij moet overal binnendringen, in de hogere en middenklassen, in de bedrijven, de kerken en paleizen van de aristocratie, en in de wereld van de bureaucratie, de litteratuur en het leger, en ook in de derde stand en het winterpaleis van de Tsaar.
15. Dit smerige maatschappelijke systeem is in verschillende categorieën op te delen. De eerst categorie omvat degenen, die onmiddellijk ter dood moeten worden veroordeeld. Kameraden moeten een lijst opstellen van de mensen, die naar gelang de zwaarte van hun misdrijf moeten worden veroordeeld; en de executies moeten volgens de geplande volgorde worden uitgevoerd.
16. Zodra er een lijst is opgesteld van de mensen die zijn veroordeeld en de volgorde van de executies is vastgesteld, moet geen enkel persoonlijk gevoel zwichten voor de verontwaardiging en het is tevens onnodig om rekening te houden met de haat, die door deze lieden onder de kameraden of onder het volk wordt opgewekt. Haat en het gevoel van verontwaardiging kunnen zelfs in zoverre nuttig zijn, als ze de massa tot opstand aanzetten. Men mag zich bij alles slechts door het desbetreffende nut van deze executies voor de zaak van de revolutie laten leiden. In de eerste plaats moeten degenen, die bijzonder vijandig ten opzichte van de revolutionaire organisatie staan, worden vernietigd; hun plotselinge, gewelddadige dood zal bij de regering de grootste paniek aanrichten en omdat men haar meest bekwame en daadkrachtige aanhangers heeft omgebracht, haar van iedere wil tot handelen zal beroven.
17. Tot de tweede categorie behoren degenen, die voorlopig worden ontzien, met de bedoeling dat zij door een reeks ongehoorde daden het volk tot de onvermijdelijke opstand aanzetten.
18. De derde categorie bestaat uit een groot aantal bruten op hoge posities, die zich noch door bekwaamheid, noch door inspanning hebben onderscheiden, omdat zij zich dankzij hun status, hun rijkdom, hun invloed, en hun macht van hun hoge posities kunnen genieten. Deze personen moeten op elke mogelijke wijze worden uitgebuit; men moet hen in onze zaak verwikkelen en betrekken, hun smerige geheimen moeten worden achterhaald, en men moet hen in slaven veranderen. Hun macht, hun invloed en hun relaties, hun rijkdom en hun daadkracht zullen bij al onze ondernemingen een onuitputtelijke schat en een waardevolle steun vormen.
19. De vierde categorie omvat eerzuchtige ambtenaren en vrijzinnigen van de meest verschillende schakeringen. De revolutionair moet de schijn wekken, alsof hij hen blindelings volgt, terwijl hij tegelijkertijd achter hun geheimen probeert te komen, totdat zij zich volledig in zijn macht bevinden. Zij moeten zichzelf zo compromitteren, dat er voor hen geen uitweg meer bestaat, en dan kan men van hun diensten gebruik maken, om chaos in de staat aan te richten.
20. Tot de vijfde categorie behoren de dogmatici, de samenzweerders en revolutionairen, die op papier of in hun eigen kliek een goed figuur slaan. Zij moeten er voortdurend toe worden aangezet, om compromitterende verklaringen af te leggen: het resultaat zal zijn, dat het merendeel van hen wordt vernietigd, terwijl een kleiner aantal zich tot echte revolutionairen zal ontwikkelen.
21. De zesde categorie is bijzonder belangrijk: de vrouwen. Die zijn in drie groepen te verdelen. Op de eerste plaats die frivole, gedachteloze, saaie vrouwen, waar wij gebruik van zullen maken, zoals van de derde en vierde categorie mannen. Op de tweede plaats vrouwen, die hartstochtelijk, bekwaam en vol toewijding zijn, maar die niet tot ons behoren, omdat zij nog geen koel, streng en revolutionair besef hebben ontwikkeld; men moet van hen gebruik maken, zoals van mannen van de vijfde categorie. En tenslotte zijn er vrouwen, die volledig aan onze kant staan, dat wil zeggen, die zich geheel aan de zaak wijden en met ons programma in zijn geheel hebben ingestemd. Wij moeten deze vrouwen als onze meest waardevolle schat beschouwen; zonder hun steun zullen wij niet slagen.
De houding van de groep tegenover het volk
22. De groep heeft geen ander doel dan de volledige bevrijding en volledige geluk van de massa, dat wil zeggen van de mensen, die van handenarbeid leven. In de overtuiging, dat hun emancipatie en het waarborgen van hun geluk slechts ten gevolge van een allesvernietigende volksopstand kan worden teweeggebracht, zal de groep al haar middelen en heel haar kracht erop richten om de nood en het lijden van het volk te vergroten en te versterken, totdat uiteindelijk zijn geduld is uitgeput en het tot een algemene opstand wordt gedreven.
23. Onder revolutie verstaat de groep niet een zich ordelijk voltrekkende opstand volgens het klassieke westerse voorbeeld, een opstand, die net voor de aanval op het eigendomsrecht en de traditionele maatschappelijke orde van de zogenaamde beschaving en moraal halt houdt. Tot nu toe heeft een dergelijke revolutie zich steeds beperkt tot het ten val brengen van een politiek systeem, om het door een ander systeem te vervangen, waarbij zij de poging ondernam, om een zogenaamde revolutionaire staat te vestigen. De enige vorm van een revolutie, die het volk ten goede komt, is de revolutie, die de totale staat tot aan de wortel vernietigt en alle tradities en instituties van de staat en de klassen in Rusland uitroeit.
24. Met dit doel voor ogen wijst de groep daarom af, om het volk welke nieuwe organisatie dan ook van bovenaf op te leggen. Elke toekomstige organisatie zal ongetwijfeld, door de activiteit en het leven van het volk zelf, ingang vinden; maar dat is een zaak, waar de toekomstige generaties over moeten beslissen. Onze taak is de vreselijke, totale, universele en meedogenloze vernietiging.
25. Daarom moeten wij, terwijl wij steeds dichter bij het volk komen, vooral met de elementen uit de massa heulen, die vanaf de stichting van het Moskouse rijk nooit hebben opgehouden, en niet alleen maar in woorden, maar ook in daden, tegen alles te protesteren, wat direct of indirect met de staat was verbonden: tegen de adel, de bureaucratie, de geestelijkheid, de kooplieden en de parasitaire herenboeren. Wij moeten ons aansluiten bij de avontuurlijke groepen bandieten, die de enige echte revolutionairen van Rusland zijn.
26. Het volk tot een unieke onoverwinnelijke en allesvernietigende macht samensmeden – dat is het doel van onze samenzwering en dat is onze taak.
Sergej Netchajev (ca. 1870)
DE REVOLUTIONAIRE CATECHISMUS
DE REVOLUTIONAIRE CATECHISMUS
"Eruditie is alleen weggelegd voor loosers".
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
Da's jammer. Want naar mijn idee is dit zo iets als wat de 'proclamatie van de rechten van de mens' is voor de status quo.
Allbei extreem in een bepaald opzicht.
Ik breng het in verband met het topic over 'Max Stirner' en in verband met de discussie tussen Arjen en jouw over 'extreem rechts'.
- Anarchisme. Revolutionairen (in dit kader algemeen geldend voor revolutionairen overal op deze aardbol). En de op een catastrofe koersende 'burgerlijke samenleving'. -
Allbei extreem in een bepaald opzicht.
Ik breng het in verband met het topic over 'Max Stirner' en in verband met de discussie tussen Arjen en jouw over 'extreem rechts'.
- Anarchisme. Revolutionairen (in dit kader algemeen geldend voor revolutionairen overal op deze aardbol). En de op een catastrofe koersende 'burgerlijke samenleving'. -
"Eruditie is alleen weggelegd voor loosers".
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
Zakt bij jou dan niet gelijk de broek af bij een zin als: De revolutionair is een door het noodlot veroordeelde mens. Hij heeft geen persoonlijke belangen, geen maatschappelijke betrekkingen, geen gevoelens, geen geestelijke banden, geen bezit en geen naam. Alles in hem wordt uitsluitend in beslag genomen door de gedachte aan de revolutie en door de hartstocht daarvoor?
Er is niemand die geen gevoelens of geestelijke banden heeft. Dus zouden er volgens Netchajev ook geen revolutionairen zijn. Ik kan hier zo weinig mee. Een revolutionair is... ...een praktische onmogelijkheid.
Een revolutionair is iemand die de staat en de bestaande maatschappelijk morele wet omver wil werpen. Of hij tegelijk gebonden is aan die staat of die maatschappelijke morele wet, is dan niet zo belangrijk. Hij wil er ongebonden aan zijn. Dat is zijn streven.
Er is niemand die geen gevoelens of geestelijke banden heeft. Dus zouden er volgens Netchajev ook geen revolutionairen zijn. Ik kan hier zo weinig mee. Een revolutionair is... ...een praktische onmogelijkheid.
Een revolutionair is iemand die de staat en de bestaande maatschappelijk morele wet omver wil werpen. Of hij tegelijk gebonden is aan die staat of die maatschappelijke morele wet, is dan niet zo belangrijk. Hij wil er ongebonden aan zijn. Dat is zijn streven.
Ik sta er ook niet achter of zo. Het is een mooi document om in de gedachtegang van extreem denkende wereldverbeteraars te kruipen.
Met elk artikel wordt het extremer ... Lees nou toch maar door!
Het is de moeite waard om in gedachte te houden als je berichten in de actualiteit hoort over 'terroristen' of 'revolutionairen'. Van links, rechts of anderszins. En de staatsterreur waar het in kan eindigen na de revolutie of de staatsterreur die georganiseerd wordt tegen dit soort mensen.
Bij de laatste zal er misschien net zo in categorieen gedacht worden als in deze catechismus vanaf artikel 15 (geloof ik ..)
En de organisatie van gewoon zichzelf in stand willende houdende regimes.
Met elk artikel wordt het extremer ... Lees nou toch maar door!
Het is de moeite waard om in gedachte te houden als je berichten in de actualiteit hoort over 'terroristen' of 'revolutionairen'. Van links, rechts of anderszins. En de staatsterreur waar het in kan eindigen na de revolutie of de staatsterreur die georganiseerd wordt tegen dit soort mensen.
Bij de laatste zal er misschien net zo in categorieen gedacht worden als in deze catechismus vanaf artikel 15 (geloof ik ..)
En de organisatie van gewoon zichzelf in stand willende houdende regimes.
"Eruditie is alleen weggelegd voor loosers".
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
Camus over Netchajew
Uit: L’Homme Révolté, 1952,
Nederlandse vertaling: De mens in Opstand, Amsterdam, De Bezige Bij, 1965, 3e druk.
Bakoenin wenste ongetwijfeld de totale vrijheid, die hij echter meende te kunnen bereiken na en door een totale vernietiging. Alles vernietigen betekent bereid zijn, alles van de grond af op te bouwen. Maar wie heel het verleden afwijst en er niets van wil behouden dat de revolutie zou kunnen dienen, veroordeelt zichzelf, pas in de toekomst instemming en rechtvaardiging te vinden en moet, in afwachting daarvan, de politie opdracht geven, de voorlopige stand van zaken te rechtvaardigen. Bakoenin kondigde de dictatuur aan, niet gericht tegen, maar overeenkomstig zijn verlangen naar de vernietiging. Op deze weg kon niets hem tegenhouden, want in de vuurgloed der ontkenning waren ook de ethische waarden verteerd. Door zijn Bekentenis aan de tsaar, naar het uiterlijk onderdanig en geschreven in het verlangen, uit de gevangenis vrijgelaten te worden, voert hij openlijk het dubbelzinnig element in de revolutionaire politiek in. In zijn Catechismus van de Revolutionair, naar men aanneemt geschreven in Zwitserland in samenwerking met Netchajew, geeft hij aan dit politieke cynisme een vorm. Al heeft hij dit later weer afgezworen, het is toch op de revolutionaire beweging blijven drukken, wat Netchajew op uitdagende wijze geïllustreerd heeft.
Deze Netchajew, een minder bekende en veel geheimzinniger figuur dan Bakoenin, is voor ons onderwerp van nog grotere betekenis. Hij heeft de samenhang van het nihilisme tot het uiterste doorgedacht. Op innerlijke tegenstrijdigheid kan men deze geest bijna niet betrappen. Omstreeks 1866 duikt hij op in de milieus der revolutionaire intelligentsia; hij sterft, vergeten, in januari 1882. In deze korte spanne tijds heeft hij allen bekoord die met hem in aanraking kwamen: de studenten in zijn omgeving, Bakoenin zelf en de revolutionaire émigrés, tot zelfs de cipiers van zijn gevangenis, die hij met zijn propaganda tot een dwaze samenzwering wist te bewegen. Bij zijn verschijning in deze milieus staat zijn denken reeds vast. Als hij op Bakoenin zulk een fascinerende invloed heeft kunnen uitoefenen, dan was dat omdat deze in hem herkende, wat hij zelf had aanbevolen te zijn en wat hijzelf ook, tot op zekere hoogte, had willen zijn. Netchajew had zich niet tevreden gesteld met te zeggen dat men zich diende aan te sluiten ‘bij de woeste wereld van bandieten, de enige werkelijk revolutionaire wereld van Rusland’, noch voor de zoveelste maal als Bakoenin te schrijven dat voortaan de politiek de godsdienst en de godsdienst de politiek zou zijn. Hij wilde zijn, en hij was ook de onbarmhartige monnik van een verbeten revolutie; zijn droom was geweest een dodelijke orde te grondvesten, die de zwarte godheid zou voorbereiden en doen zegevieren, waarvan hij de dienaar wenste te zijn.
Hij heeft echter niet volstaan met over de universele vernietiging koelbloedige betogen te houden; hij eiste, en daarin was hij oorspronkelijk, voor de revolutionair het ‘Alles is geoorloofd’. ‘De revolutionair is bij voorbaat al veroordeeld. Hij mag zaken noch wezens liefhebben, hij zou zelfs zijn naam moeten afleggen. Alles in hem moet zich in deze ene hartstocht samentrekken: de revolutie.’ Indien immers de geschiedenis, afgezien van elk beginsel, slechts bestaat uit de strijd tussen revolutie en contra-revolutie, kan men alleen maar een van beide volkomen aanhangen, in dood of opstanding. Netchajew denkt deze logica tot het einde door; hij is de eerste die de revolutie nadrukkelijk scheidt van liefde of vriendschap.
Hier worden de consequenties zichtbaar van de rechtlijnige psychologie, die in het Hegeliaanse systeem aan de dag treedt. Hegel had wel aangenomen dat de bewustzijns elkaar kunnen erkennen in de liefde, alsook in de bewondering, waarin het woord ‘meester’ zijn volle betekenis krijgt van de meerdere die schept, niet vernietigt. Toch had hij dit ‘verschijnsel’ niet in zijn analyse willen betrekken, omdat hij er de voorkeur aan had gegeven, de bewustzijns te tonen in een strijd van blinde krabben, in het duister om zich heen tastend op het zand der zeeën om elkaar aan te grijpen tot een strijd op leven en dood. Bij hem is geen plaats voor dat andere, ook gerechtvaardigde beeld van schijnsels, die elkaar moeizaam zoeken in de duisternis en zich eindelijk tot een groot en machtig licht samenbundelen. Wie elkaar beminnen weten dat de liefde niet uitsluitend is een verblindend licht, maar ook een lange en smartelijke strijd in de duisternis, waarin men elkaar ten slotte in het ware wezen herkent en aanvaardt: de werkelijke liefde is even geduldig als de haat. De eis tot gerechtigheid is overigens volstrekt niet de enige, die in de loop der eeuwen de revolutionaire hartstocht gerechtvaardigd heeft, want deze hartstocht berust ook op de smartelijke eis tot een liefde en vriendschap voor allen, zelfs en vooral tegenover een vijandige hemel. Wie voor het recht en de gerechtigheid sterven, hebben zich altijd ‘broeders’ genoemd. Hun geweld staat in dienst van de gemeenschap der onderdrukten en is steeds gericht tegen de vijand. Maar zodra de revolutie de enige waarde wordt, eist deze alles voor zich op, eist ook, dat men zijn vriend verraadt en offert. Dan staat het geweld in dienst van een abstracte idee en wordt tegen allen gekeerd. Als ‘de bezetenen’ aan de macht komen, wordt de revolutie belangrijker dan al het andere, ook belangrijker dan de mensen, die door de revolutie gered moesten worden en belangrijker dan de broederschap. Had deze tot nu toe alle mislukkingen in hoger licht doen stra1en, nu werd ze uitgebannen en als nutteloos terzijde gesteld tot het nog verre en onzichtbare ogenblik der overwinning.
Zo spreekt Netchajew uit dat ook het geweld, dat broeders wordt aangedaan, gerechtvaardigd is. Samen met Bakoenin stelt hij de Catechismus van de Revolutionair op, maar als deze hem, in een ogenblik van zinsverbijstering, opdracht heeft gegeven in Rusland een Revolutionaire Europese Unie te vertegenwoordigen, die slechts in zijn verbeelding bestaat, dan begeeft Netchajew zich inderdaad naar Rusland en sticht daar zijn Genootschap van de bijl, waarvoor hij de statuten ontwerpt. Hierin vindt men het geheime centrale comité, waaraan alle leden onvoorwaardelijke en totale gehoorzaamheid moeten zweren. Ongetwijfeld was dit onvermijdelijk voor alle militaire of politieke actie, maar Netchajew deed meer dan de revolutie militariseren, toen hij bepaalde dat de leiders het recht hebben, tegenover hun ondergeschikten gebruik te maken van leugen en geweld. Hij begint al met een leugen als hij zich de afgevaardigde noemt van een centraal comité dat nog niet bestaat en als hij veler aarzeling tracht te overwinnen met de verzekering dat hij over onbeperkte middelen beschikt. Hij gaat nog verder als hij de revolutionairen in klassen indeelt en bepaalt, dat de leiders te allen tijde het recht hebben, de volgelingen te beschouwen als ‘een kapitaal waarover ze de beschikking hebben’. Wellicht hebben alle leiders van revoluties, die de geschiedenis gekend heeft, deze gedachte gehad, maar niemand had die nog uitgesproken; tot Netchajew had in elk geval nog niemand dit beginsel als gedragslijn durven nemen. Geen enkele revolutie had nog vooropgesteld, dat de mens als een instrument gebruikt mag worden. Men had tot dusver zijn aanhangers geworven door een beroep te doen op hun moed, op hun opofferingsgezindheid. Netchajew verkondigt dat men dreiging en terreur mag gebruiken om de aarzelenden in de rijen te brengen, dat men bedriegen mag wie in de beweging hun vertrouwen hebben gesteld. Zelfs wie aarzelt kan men nog gebruiken als men hem systematisch dwingt, gevaarlijke daden te volbrengen. En daar men het volk, dat onderdrukt wordt, eenmaal voorgoed wil bevrijden, mag men het nu nog meer onderdrukken. Wat de levenden van nu op die manier verliezen, zal anderen later ten goede komen. Men moet de regeringen dwingen tot grotere onderdrukking, de meest gehate regeerders ongemoeid laten; het geheime genootschap moet z’n best doen, het lijden en de ellende van de massa te vergroten.
Hoewel deze fraaie beginselen in onze tijd hun volle betekenis hebben gekregen, heeft Netchajew er nooit de verwerkelijking van kunnen zien. Wel heeft hij getracht, ze in praktijk te brengen bij de moord op de student Iwanow, welke moord zozeer tot de verbeelding sprak dat Dostojevski er een van zijn thema’s van de Bezetenen van heeft gemaakt. Iwanow, wie men alleen maar kon verwijten dat hij twijfelde aan het Centrale Comité waarvan Netchajew zich de gedelegeerde noemde, verzette zich tegen de revolutie omdat hij zich verzette tegen de man, die zich met de revolutie geïdentificeerd had. Dus moest hij sterven. ‘Welk recht hebben wij, een mens te doden?’ vraagt Oespenski, een der kameraden van Netchajew. ‘Het gaat hier niet om een recht, maar om onze plicht, alles uit de weg te ruimen wat onze zaak kan schaden.’ Zodra de revolutie de enige waarde wordt, bestaan er inderdaad geen rechten meer; dan bestaan nog slechts plichten. En aan die plichten ontlenen de leiders alle rechten. In naam van de zaak waarvoor hij strijdt lokt Netchajew, die nog nooit een tiran gedood heeft, Iwanow in een hinderlaag en vermoordt hem. Dan verlaat hij Rusland en zoekt Bakoenin op, die zich verontwaardigd van hem afkeert en zijn ‘weerzinwekkende taktiek’ veroordeelt. ‘Hij is langzamerhand tot de overtuiging gekomen,’ aldus Bakoenin, ‘een onverwoestbare maatschappij te kunnen stichten op de grondslag van het politieke stelsel van Macchiavelli en met behulp van het systeem der jezuïeten: het lichaam dwingen door geweld, de ziel door de leugen.’ Inderdaad, zo is het, maar in welks naam kan men deze taktiek weerzinwekkend noemen als de revolutie, zoals Bakoenin meende, het enige goede is? Netchajew heeft zich volkomen in dienst van de revolutie gesteld, hij dient niet zichzelf, maar alleen de zaak. Als hij uitgeleverd wordt, geeft hij zijn rechters niets toe. Veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, weet hij in die gevangenis nog macht uit te oefenen, organiseert de cipiers in een geheim genootschap, ontwerpt plannen de tsaar te vermoorden en wordt opnieuw veroordeeld. Als hij na vijftien jaren van eenzame opsluiting in een vesting sterft, heeft hij met zijn leven van revolutionair het ras van de grote heren der revolutie ingewijd, die voor het leven geen eerbied hebben.
Uit: L’Homme Révolté, 1952,
Nederlandse vertaling: De mens in Opstand, Amsterdam, De Bezige Bij, 1965, 3e druk.
Bakoenin wenste ongetwijfeld de totale vrijheid, die hij echter meende te kunnen bereiken na en door een totale vernietiging. Alles vernietigen betekent bereid zijn, alles van de grond af op te bouwen. Maar wie heel het verleden afwijst en er niets van wil behouden dat de revolutie zou kunnen dienen, veroordeelt zichzelf, pas in de toekomst instemming en rechtvaardiging te vinden en moet, in afwachting daarvan, de politie opdracht geven, de voorlopige stand van zaken te rechtvaardigen. Bakoenin kondigde de dictatuur aan, niet gericht tegen, maar overeenkomstig zijn verlangen naar de vernietiging. Op deze weg kon niets hem tegenhouden, want in de vuurgloed der ontkenning waren ook de ethische waarden verteerd. Door zijn Bekentenis aan de tsaar, naar het uiterlijk onderdanig en geschreven in het verlangen, uit de gevangenis vrijgelaten te worden, voert hij openlijk het dubbelzinnig element in de revolutionaire politiek in. In zijn Catechismus van de Revolutionair, naar men aanneemt geschreven in Zwitserland in samenwerking met Netchajew, geeft hij aan dit politieke cynisme een vorm. Al heeft hij dit later weer afgezworen, het is toch op de revolutionaire beweging blijven drukken, wat Netchajew op uitdagende wijze geïllustreerd heeft.
Deze Netchajew, een minder bekende en veel geheimzinniger figuur dan Bakoenin, is voor ons onderwerp van nog grotere betekenis. Hij heeft de samenhang van het nihilisme tot het uiterste doorgedacht. Op innerlijke tegenstrijdigheid kan men deze geest bijna niet betrappen. Omstreeks 1866 duikt hij op in de milieus der revolutionaire intelligentsia; hij sterft, vergeten, in januari 1882. In deze korte spanne tijds heeft hij allen bekoord die met hem in aanraking kwamen: de studenten in zijn omgeving, Bakoenin zelf en de revolutionaire émigrés, tot zelfs de cipiers van zijn gevangenis, die hij met zijn propaganda tot een dwaze samenzwering wist te bewegen. Bij zijn verschijning in deze milieus staat zijn denken reeds vast. Als hij op Bakoenin zulk een fascinerende invloed heeft kunnen uitoefenen, dan was dat omdat deze in hem herkende, wat hij zelf had aanbevolen te zijn en wat hijzelf ook, tot op zekere hoogte, had willen zijn. Netchajew had zich niet tevreden gesteld met te zeggen dat men zich diende aan te sluiten ‘bij de woeste wereld van bandieten, de enige werkelijk revolutionaire wereld van Rusland’, noch voor de zoveelste maal als Bakoenin te schrijven dat voortaan de politiek de godsdienst en de godsdienst de politiek zou zijn. Hij wilde zijn, en hij was ook de onbarmhartige monnik van een verbeten revolutie; zijn droom was geweest een dodelijke orde te grondvesten, die de zwarte godheid zou voorbereiden en doen zegevieren, waarvan hij de dienaar wenste te zijn.
Hij heeft echter niet volstaan met over de universele vernietiging koelbloedige betogen te houden; hij eiste, en daarin was hij oorspronkelijk, voor de revolutionair het ‘Alles is geoorloofd’. ‘De revolutionair is bij voorbaat al veroordeeld. Hij mag zaken noch wezens liefhebben, hij zou zelfs zijn naam moeten afleggen. Alles in hem moet zich in deze ene hartstocht samentrekken: de revolutie.’ Indien immers de geschiedenis, afgezien van elk beginsel, slechts bestaat uit de strijd tussen revolutie en contra-revolutie, kan men alleen maar een van beide volkomen aanhangen, in dood of opstanding. Netchajew denkt deze logica tot het einde door; hij is de eerste die de revolutie nadrukkelijk scheidt van liefde of vriendschap.
Hier worden de consequenties zichtbaar van de rechtlijnige psychologie, die in het Hegeliaanse systeem aan de dag treedt. Hegel had wel aangenomen dat de bewustzijns elkaar kunnen erkennen in de liefde, alsook in de bewondering, waarin het woord ‘meester’ zijn volle betekenis krijgt van de meerdere die schept, niet vernietigt. Toch had hij dit ‘verschijnsel’ niet in zijn analyse willen betrekken, omdat hij er de voorkeur aan had gegeven, de bewustzijns te tonen in een strijd van blinde krabben, in het duister om zich heen tastend op het zand der zeeën om elkaar aan te grijpen tot een strijd op leven en dood. Bij hem is geen plaats voor dat andere, ook gerechtvaardigde beeld van schijnsels, die elkaar moeizaam zoeken in de duisternis en zich eindelijk tot een groot en machtig licht samenbundelen. Wie elkaar beminnen weten dat de liefde niet uitsluitend is een verblindend licht, maar ook een lange en smartelijke strijd in de duisternis, waarin men elkaar ten slotte in het ware wezen herkent en aanvaardt: de werkelijke liefde is even geduldig als de haat. De eis tot gerechtigheid is overigens volstrekt niet de enige, die in de loop der eeuwen de revolutionaire hartstocht gerechtvaardigd heeft, want deze hartstocht berust ook op de smartelijke eis tot een liefde en vriendschap voor allen, zelfs en vooral tegenover een vijandige hemel. Wie voor het recht en de gerechtigheid sterven, hebben zich altijd ‘broeders’ genoemd. Hun geweld staat in dienst van de gemeenschap der onderdrukten en is steeds gericht tegen de vijand. Maar zodra de revolutie de enige waarde wordt, eist deze alles voor zich op, eist ook, dat men zijn vriend verraadt en offert. Dan staat het geweld in dienst van een abstracte idee en wordt tegen allen gekeerd. Als ‘de bezetenen’ aan de macht komen, wordt de revolutie belangrijker dan al het andere, ook belangrijker dan de mensen, die door de revolutie gered moesten worden en belangrijker dan de broederschap. Had deze tot nu toe alle mislukkingen in hoger licht doen stra1en, nu werd ze uitgebannen en als nutteloos terzijde gesteld tot het nog verre en onzichtbare ogenblik der overwinning.
Zo spreekt Netchajew uit dat ook het geweld, dat broeders wordt aangedaan, gerechtvaardigd is. Samen met Bakoenin stelt hij de Catechismus van de Revolutionair op, maar als deze hem, in een ogenblik van zinsverbijstering, opdracht heeft gegeven in Rusland een Revolutionaire Europese Unie te vertegenwoordigen, die slechts in zijn verbeelding bestaat, dan begeeft Netchajew zich inderdaad naar Rusland en sticht daar zijn Genootschap van de bijl, waarvoor hij de statuten ontwerpt. Hierin vindt men het geheime centrale comité, waaraan alle leden onvoorwaardelijke en totale gehoorzaamheid moeten zweren. Ongetwijfeld was dit onvermijdelijk voor alle militaire of politieke actie, maar Netchajew deed meer dan de revolutie militariseren, toen hij bepaalde dat de leiders het recht hebben, tegenover hun ondergeschikten gebruik te maken van leugen en geweld. Hij begint al met een leugen als hij zich de afgevaardigde noemt van een centraal comité dat nog niet bestaat en als hij veler aarzeling tracht te overwinnen met de verzekering dat hij over onbeperkte middelen beschikt. Hij gaat nog verder als hij de revolutionairen in klassen indeelt en bepaalt, dat de leiders te allen tijde het recht hebben, de volgelingen te beschouwen als ‘een kapitaal waarover ze de beschikking hebben’. Wellicht hebben alle leiders van revoluties, die de geschiedenis gekend heeft, deze gedachte gehad, maar niemand had die nog uitgesproken; tot Netchajew had in elk geval nog niemand dit beginsel als gedragslijn durven nemen. Geen enkele revolutie had nog vooropgesteld, dat de mens als een instrument gebruikt mag worden. Men had tot dusver zijn aanhangers geworven door een beroep te doen op hun moed, op hun opofferingsgezindheid. Netchajew verkondigt dat men dreiging en terreur mag gebruiken om de aarzelenden in de rijen te brengen, dat men bedriegen mag wie in de beweging hun vertrouwen hebben gesteld. Zelfs wie aarzelt kan men nog gebruiken als men hem systematisch dwingt, gevaarlijke daden te volbrengen. En daar men het volk, dat onderdrukt wordt, eenmaal voorgoed wil bevrijden, mag men het nu nog meer onderdrukken. Wat de levenden van nu op die manier verliezen, zal anderen later ten goede komen. Men moet de regeringen dwingen tot grotere onderdrukking, de meest gehate regeerders ongemoeid laten; het geheime genootschap moet z’n best doen, het lijden en de ellende van de massa te vergroten.
Hoewel deze fraaie beginselen in onze tijd hun volle betekenis hebben gekregen, heeft Netchajew er nooit de verwerkelijking van kunnen zien. Wel heeft hij getracht, ze in praktijk te brengen bij de moord op de student Iwanow, welke moord zozeer tot de verbeelding sprak dat Dostojevski er een van zijn thema’s van de Bezetenen van heeft gemaakt. Iwanow, wie men alleen maar kon verwijten dat hij twijfelde aan het Centrale Comité waarvan Netchajew zich de gedelegeerde noemde, verzette zich tegen de revolutie omdat hij zich verzette tegen de man, die zich met de revolutie geïdentificeerd had. Dus moest hij sterven. ‘Welk recht hebben wij, een mens te doden?’ vraagt Oespenski, een der kameraden van Netchajew. ‘Het gaat hier niet om een recht, maar om onze plicht, alles uit de weg te ruimen wat onze zaak kan schaden.’ Zodra de revolutie de enige waarde wordt, bestaan er inderdaad geen rechten meer; dan bestaan nog slechts plichten. En aan die plichten ontlenen de leiders alle rechten. In naam van de zaak waarvoor hij strijdt lokt Netchajew, die nog nooit een tiran gedood heeft, Iwanow in een hinderlaag en vermoordt hem. Dan verlaat hij Rusland en zoekt Bakoenin op, die zich verontwaardigd van hem afkeert en zijn ‘weerzinwekkende taktiek’ veroordeelt. ‘Hij is langzamerhand tot de overtuiging gekomen,’ aldus Bakoenin, ‘een onverwoestbare maatschappij te kunnen stichten op de grondslag van het politieke stelsel van Macchiavelli en met behulp van het systeem der jezuïeten: het lichaam dwingen door geweld, de ziel door de leugen.’ Inderdaad, zo is het, maar in welks naam kan men deze taktiek weerzinwekkend noemen als de revolutie, zoals Bakoenin meende, het enige goede is? Netchajew heeft zich volkomen in dienst van de revolutie gesteld, hij dient niet zichzelf, maar alleen de zaak. Als hij uitgeleverd wordt, geeft hij zijn rechters niets toe. Veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, weet hij in die gevangenis nog macht uit te oefenen, organiseert de cipiers in een geheim genootschap, ontwerpt plannen de tsaar te vermoorden en wordt opnieuw veroordeeld. Als hij na vijftien jaren van eenzame opsluiting in een vesting sterft, heeft hij met zijn leven van revolutionair het ras van de grote heren der revolutie ingewijd, die voor het leven geen eerbied hebben.
"Eruditie is alleen weggelegd voor loosers".
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)
Wie is er online
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast