empirische ethiek
Geplaatst: 21 nov 2013, 11:15
Cliteur, kom uit de kast!
Mijns inziens:
Filosoof Paul Cliteur stelt (O&D 28-8), dat de meest individualistische en seculiere landen de meeste welvaart en het meeste geluk realiseren voor hun inwoners. Hij roept de vele westerse intellectuelen die het daar mee eens zijn op, om uit de kast te komen, waardoor de opmars van het fundamentalisme minder succesvol zou zijn. De God van de monotheïstische godsdiensten, Jodendom, Islam en Christendom legt Geboden op die nageleefd dienen te worden. Er is geen vrijheid om zèlf na te denken over normen en waarden. Religies houden achterhaalde waarden en normen in stand bijvoorbeeld over de man-vrouwverhouding, homoseksualiteit en vrijheid van geloof. Hoe kan van religie dan de oplossing verwacht worden? De vele westerse intellectuelen die hiermee instemmen, zouden uit de kast moeten komen.
Hogenhuis (O&D 2-4) stelt, in reactie op Cliteur, dat het onbegrijpelijke karakter van waarden en normen mensen er toe brengt te geloven, dat hier een God of Geest achter zit.
Zonder het expliciet te zeggen suggereert Cliteur, dat waarden en normen wel degelijk te begrijpen zijn: als waarden en normen maar mee veranderen met veranderende tijden, zorgen zij voor (de meeste) welvaart en (het meeste)geluk. Dat lijkt een heel redelijk en rationeel standpunt, want wie wil nu geen welvaart en geluk? Dus intellectuelen, kom uit de kast!
Wat de filosoof Cliteur niet vertelt, is dat daar binnen de filosofie helemaal geen overeenstemming over is. Sterker nog, bijna alle filosofen zijn van mening, dat er geen rationele grond is te geven voor waarden en normen. De zogenaamde naturalistische drogreden houdt in, dat er geen wetenschappelijke methode is, om uitspraken te doen over doelen en dus ook niet over goed en kwaad, over waarden en normen. Omdat er zonder doel niet zinnig over goed en kwaad gepraat kan worden, hebben filosofen - meer of minder uitgesproken - wel degelijk een doel. Het doel lijkt bij Cliteur welvaart en geluk.
Maar als welvaart en geluk het doel is en dus de maat van het goede bij morele afwegingen, dan rijst de vraag: en hoe zit het dan als het streven naar welvaart ten koste gaat van ons geluk, of het streven naar geluk ten koste gaat van de welvaart? Hoe moeten we onze afweging dan maken? Met welk doel of maat van het goede kunnen we dan wegen?
Cliteur vraagt westerse intellectuelen zijn standpunt te delen, terwijl zij dat standpunt volgens dezelfde Cliteur en collega-filosofen niet rationeel kunnen onderbouwen. Tja, geen wonder dat zij niet uit de kast komen.
En toch lijkt het een redelijk, rationeel standpunt, dat ondersteund lijkt te worden door empirische wetenschappen, die uitspraken doen over moreel gedrag en moreel oordelen. Enkele voorbeelden. Etholoog Frans de Waal ziet waarden als succesvolle samenwerkingsstrategieën om te overleven. Neuroloog Victor Lamme noemt de mens een geluksmachine. Geluksocioloog Ruut Veenhoven vindt positieve relaties tussen waarden en een gelukkig leven.
Waar zit dan eigenlijk het probleem? Hierboven werd gewezen op het probleem, dat ontstaat als je waarden en normen probeert te funderen in twee of meer uitgangspunten. Zou het niet mogelijk zijn die twee - welvaart en geluk - onder één noemer te brengen? De cijfers over geluk, waar Cliteur naar verwijst, komen uit de geluksociologie. In die wetenschap wordt echter niet ‘geluk’ onderzocht, maar ‘geluk,
bekeken op een leven’, levenskwaliteit bekeken op een leven. De geluksociologie vraagt mensen niet hoe gelukkig ze op dat moment zijn, maar naar de waardering (op een schaal van 1-10) van hun leven als geheel. Als we inkomen beschouwen als maat van welvaart, blijkt die waardering hoger te worden als het inkomen hoger wordt. Maar boven een zeker niveau van inkomen of welvaart blijkt dat niet meer op te gaan. Vanuit het gegeven dat de kwaliteit van je leven er niet door toeneemt, is het een redelijke en zinnige vraag, waarom je dan zo rijk mogelijk zou willen zijn. Vaak zal dat ten koste van de levenskwaliteit van anderen gaan - in zekere zin altijd. Iemand die gelukkig wil zijn, vragen waarom die een zo gelukkig mogelijk leven wil, is geen redelijke, zinnige vraag. ‘Hier lijkt men aan het eind van zijn vragen gekomen te zijn’, zegt Diotima met instemming van Socrates in het Symposium van Plato. Het is onze aard gelukkig te willen zijn. Onze rede snapt dat en heeft dan ook geen verdere waaromvraag meer.
Zou een gelukkig leven (als geheel bekeken) dan wellicht het éne doel zijn, het éne morele uitgangspunt zijn, dè maat van het goede?
Het is veelzeggend, dat alle religies een gelukkig leven, hier en/of in het hiernamaals, in het vooruitzicht stellen als beloning voor het naleven van Gods Geboden. Sommige religies stellen gelukkig leven expliciet als doel. Bij andere religies, die de nadruk leggen op het naleven van Gods Geboden, moet je doorvragen en dan blijken die Geboden een gelukkig leven voor de mens als doel te hebben. Religies die gehoorzaamheid ‘belonen’ met ellende hebben geen aanhangers.
Overheden, of zij nu groot of klein zijn, hebben als doel de kwaliteit van het leven van haar burgers te faciliteren. Het bestendigen en verhogen van levenskwaliteit is de reden waarom we zoveel investeren in al dan niet toegepaste wetenschap. De markt, maatschappelijke organisaties en welke activiteit ook, allen hebben ze tot doel een (vorm van) levenskwaliteit te bevorderen. Wat wil iedereen voor zijn kinderen: een gelukkig leven. De ene na de andere filosoof roept op de Oude Griekse filosofie te bestuderen. Die filosofie stond in het teken van het streven naar een gelukkig leven, naar eudaimonia, ook al was men het niet steeds eens over de manier waarop eudaimonia verworven kan worden.
In de Protagoras noemt Socrates ethiek een morele meetkunde; een Kennis en een Kunst, die later verder onderzocht dienen te worden. Het aspect Kennis betreft de wetenschap van het onderzoeken en correct afwegen van gevolgen van keuzes met het oog op het bevorderen van een gelukkig leven. Hij waarschuwt daarbij voor onze aangeboren neiging belangen op lange termijn een te gering gewicht te geven bij onze afwegingen. Daar krijgen we later spijt van.
Met het aspect Kunst lijkt hij te bedoelen, het vermogen om te handelen in overeenstemming met het resultaat van die afwegingen. Tijdens de dialoog wordt hem immers tegengeworpen, dat mensen zichzelf vaak in problemen brengen door tegen beter weten in verkeerd te handelen.
Aristoteles ziet de morele intuïtie, de ervaring met het goede leven (eudaimonia), als bron van morele kennis. De waardevolle bijdragen van religies aan het goede leven, waar Hogenhuis en hulpbisschop de Jong (O&D 4-9) met recht op wijzen, zijn te begrijpen vanuit de intuïtie van de grondleggers van religies. Maar intuïtie is niet altijd betrouwbaar.
In onzekere bange dagen of bij grote verleiding lijkt intuïtie natte vingerwerk: het hangt er maar vanaf hoe de wind waait. Ook leiden intuïties van verschillende mensen of culturen niet altijd tot gelijke oordelen. En als intuïtie de enige bron van morele kennis is, hoe dan om te gaan met conflicterende intuïties? Dat is ook het kernprobleem bij de dialoog over waarden en normen tussen verschillende culturen, waar ondermeer Balkenende, Beatrix en Benedictus opriepen, bijvoorbeeld ten aanzien van al dan niet gelijke rechten voor man en vrouw. Zonder objectieve en intersubjectieve argumenten schiet zo ’n dialoog niet op.
Wetenschap is systematische ervaring, die in bange tijden niet opeens tot andere uitkomsten komt en verleidingen het hoofd biedt, uitzonderingen daargelaten. Als we vast kunnen stellen, dat een gelukkig leven ieders doel is, dan kan wetenschap objectief en empirisch onderzoeken in hoeverre waarden en normen gelukkig leven bevorderen. Zo laat de geluksociologie bijvoorbeeld zien, dat gelijke rechten voor man en vrouw productiever zijn bij het realiseren van gelukkig leven, dan ongelijke rechten.
In het boek De Wereldsudoku noem ik het ‘de Wet van Socrates’: bij morele afwegingen is een gelukkig leven de maat van het goede.
Het ‘empirisch utilisme’ is de ethiek, die zich baseert op de Wet van Socrates. Het empirisch utilisme kent tot nu toe vijf redenen, of argumentatielijnen, waarom gelukkig leven ons doel is.
Ten eerste is een gelukkig leven het antwoord op de morele waaromvraag dat de vragende rede tevredenstelt.
Een tweede reden: al onze acties gericht lijken op het doel gelukkig leven. De Wet van Socrates is in principe te falsificeren met een voorbeeld waarin we een keuze beter noemen dan een alternatieve keuze, terwijl de laatste keuze meer bijdraagt aan een gelukkig leven. Tot nu toe is zo ’n voorbeeld niet gevonden, ondanks een uitgeloofde beloning.
Een derde reden ligt in het feit, dat de verschillende ethische scholen allemaal hun problemen hebben – daarom zijn er verschillende scholen naast elkaar – en dat die problemen opgelost kunnen worden met behulp van de Wet van Socrates. Twee voorbeelden. Voor Kant is het taboe om moraal te funderen in het streven naar gelukkig leven. Maar zelf schrijft hij in het tweede boek van de Tweede Kritiek, dat ‘het hele moraalproject zonder onderliggend doel een onintelligente onderneming is’. Kant geeft geen helder bevredigend antwoord op de waaromvraag naar waarden en normen en hij veronderstelt meer vrije wil dan realistisch is. Met een gelukkig leven als doel wordt het hele moraalproject intelligent en wordt het bevrijd van zijn problematische kanten. Volgens Kant mag je nooit liegen, ook niet tegen de vijand als die vraagt naar de verblijfplaats van je vrienden. Het beschermen van de levenskwaliteit van je vrienden, de feitelijke reden van dat liegen. Bij het empirisch utilisme is die feitelijke reden ook (voldoende) morele reden. Het utilitarisme, met haar principe van de grootste hoeveelheid voor de grootste hoeveelheid mensen, ligt breed onder vuur vanwege het primaat van de samenleving boven het individu. Bovendien geeft Peter Singer (de bekendste utilitarist van deze tijd) zelf toe, dat hij geen rationeel antwoord heeft op de waaromvraag. Vervang in die geluksethiek dat principe door het individueel streven naar een gelukkig leven en die problemen zijn opgelost.
De vierde reden: de inzichten uit allerlei empirische wetenschappen in moreel gedrag en in moreel oordelen zijn in lijn met de Wet van Socrates. Neurologie, ethologie en geluksociologie zijn sprekende maar zeker niet de enige voorbeelden. Een al wat ouder treffend voorbeeld daarvan komt uit de speltheorie. De strategie om recht te doen aan het belang van de ander (Tit for Tat) is veel effectiever bij het streven naar eigenbelang, dan de strategie om alleen aan je eigenbelang te denken. Vaak hoorden we succesvolle ondernemers al die boodschap uitdragen. De Dalai Lama onderscheidt dwaze en wijze egoïsten, waarbij de dwaas aan zichzelf denkt en de wijze (ook; jdk) aan anderen denkt. Het uit intuïtie voortgekomen christelijk gebod ‘Hebt uw naaste lief, gelijke zelve’ wordt in de formulering van de Dalai Lama een wetenschappelijke hypothese, die niet alleen ondersteund wordt door empirisch onderzoek maar tegenwoordig met behulp van modern neurologisch (spiegelneuronen) en ethologisch onderzoek (empathie) zelfs begrepen kan worden. Hulpbisschop de Jong citeert wel erg selectief uit modern wetenschappelijk onderzoek, als hij stelt dat de mens zonder God een dwaze egoïst zou zijn. De al dan niet goddelijke intuïtie van Jezus komt overeen met de nieuwe inzichten over de aard van (samenlevende) mensen als het gaat om moreel gedrag en moreel oordelen uit empirische wetenschappen. Wij kunnen moreel gedrag begrijpen als strategie om het eigenbelang te bevorderen. Wij hebben God niet nodig als bron van morele kennis en dat heeft natuurlijk consequenties voor de rol van de middelaars. Christus was een levend voorbeeld. Hij inspireerde en legde uit en had geen Geboden nodig. Toen het christendom en de overheid in Rome enkele eeuwen na Christus bijeenkwamen, was er een ethiek nodig om de macht en bijbehorende geboden te rechtvaardigen. Uit de Klassieke Griekse filosofie werd een gelukkig leven als doel overgenomen. ‘Waartoe zijn wij hier op aarde? Om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn’ (Katholieke Catechismus uit mijn jeugd). Het antwoord op de vraag wie weet en bepaalt hoe gelukkig leven het best bereikt kan worden haalden ze uit de Staat van Plato. Socrates wilde de burgers leren correct moreel te meten en af te wegen, zelf rationeel na te denken in morele zaken. De Atheense democratie beloonde hem met de gifbeker. Plato ontvluchtte het zelfde lot. Als hij later terugkeert in Athene, ziet hij er geen heil meer in te proberen het volk moreel op te voeden. Hij stelt in de Staat voor het volk in het gareel te houden met verleiding en angst met behulp van de mythe van Er, waar hij overigens zelf niet in gelooft: gehoorzamen komen in een schitterende hemel en ongehoorzamen in een verschrikkelijke hel. Een koning-filosoof heeft op grond van zijn superieur inzicht het recht het volk dwingend te leiden met het oog op het ware belang van het volk, een gelukkig leven. Die morele kennis heeft de filosoof opgedaan buiten de Grot, waar hij de Idee van het Goede schouwt. Als hij terugkomt in de grot ontstaan conflicten uit onbegrip. Zoals Hannah Arendt in groot conflict komt met het joodse volk, omdat haar grotere perspectief haar een andere blik op goed en kwaad geeft in het proces Eichmann. De filosoof en huidig Denker des Vaderlands, René Gude, spreekt over een satellietblik. De wereld is één systeem, een groots supercomplex samenhangend geheel, waarin bij wijze van spreken alles met alles samenhangt. We zien het vanuit de ruimte en hier op de grond. De satellietblik geeft ook een andere blik op goed en kwaad. Zowel bij Arendt als bij de satellietblik is sprake van een verbreding van het perspectief, een groter zicht op gevolgen van keuzes. Wat zijn vanuit een satellietblik alle gevolgen van het kopen van een kiloknaller? Hoe breder de blik, hoe meer gevolgen afgewogen dienen te worden. Bekeken vanuit de morele meetkunde van Socrates is de Idee van het Goede is niets anders dan het bevorderen van gelukkig leven met behulp van morele meetkunde, waarbij àlle gevolgen tegen elkaar afgewogen worden en belangen op lange termijn hun juiste gewicht krijgen. Wij bevinden ons nu in de overgang van nationalistisch moreel denken naar de moraal die bij een satellietblik past. Deze interpretatie van de Grot en de Idee van het Goede sluit aan bij het voorafgaande hoofdstuk in de Staat en bij het centrale thema in de Staat dat rechtvaardigheid voordelig is. Tevens sluit het aan bij de eerdere Protagoras, waar de Idee van het Goede al wordt voorbereid in een onderzoek naar het éne gelijkende in verschillende waarden, naar dat, wat waarden goed maakt. Later in de Protagoras blijkt dat dan het bevorderen van een gelukkig leven middels de morele meetkunde. Een meetkunde, die bij de huidige stand van wetenschap een rationele empirische wetenschap is geworden.
Maar er is ook een andere interpretatie door religies. In de Roomse interpretatie treedt de Paus buiten Grot. Als Middelaar heeft hij rechtstreeks contact met God en heeft hij dus onfeilbare kennis want de morele kennis ligt bij God, buiten de Grot. De Idee van het Goede
is een metafysisch iets, een goddelijk iets. De filosoof Herman Philipse wees er op, dat het gezag van het Vaticaan wordt gesteund door twee regels. De openbaringen van Jezus Christus zijn de enig ware openbaringen en de interpretaties daarvan door het Vaticaan zijn de enig ware interpretaties. Philipse verwachtte op die basis weinig succes voor de dialoog over waarden en normen tussen verschillende religies, waartoe Paus Benedictus XVI opriep.
Als alle morele kennis bij God is, dan is ook al het goede bij en door God. Dan is het logisch om een verband te leggen tussen de christelijkheid van onze cultuur en het succes er van. Economisch historicus Jan Luiten van Zanden ziet machtsdeling als oorzaak van het Europees succes. De staat (keizer) en de kerk deelden sinds de vierde eeuw al macht, waarbij de kerk een morele tegenmacht
tegen de staat was. Later schuiven banken en gilden aan en het polderen is begonnen. Niet seculariteit of gelovigheid, maar samenwerking vanuit zelfstandige posities is de sleutel tot succes. Sociale waarden en normen faciliteren die samenwerking. In die zin hebben zowel het Christendom als de Verlichting bijgedragen om de samenwerking en het succes te bevorderen.
Voor de hulpbisschop is het een rationele afweging om in God te geloven. Wikipedia: ‘Rationaliteit in algemene zin is consistent handelen op basis van de rede. Hierbij vindt ideevorming en handelen plaats op basis van feiten met kennis van oorzaak en gevolg en zijn de te verwachten baten groter dan de verwachte kosten’. In lijn daarmee bedoelt De Jong geloof een rationele keuze is je een (eeuwig) gelukkiger leven bezorgt. Maar de hulpbisschop verzwijgt ook iets. De morele meetkunde van Socrates wordt door het Vaticaan met kracht bestreden. In 1950 werd de historische roman In de Schaduw van Socrates van Jozef Vital Kopp door de jezuïtische boekenkeuring in de ban gedaan na een recensie in het blad Aristo door pater Wouter Lütke? Lütke concentreerde zijn recensie helemaal op het hoofdstuk over de morele meetkunde van Socrates en noemt het heel belangrijk dat daar een antwoord geformuleerd wordt. Het antwoord van de kerk was: in de ban. Pogingen om met vertegenwoordigers van de katholieke kerk over rationaliteit en ethiek te spreken worden eerst enthousiast ontvangen, maar zodra de morele meetkunde van Socrates ter sprake wordt gebracht, is men ‘niet in de gelegenheid’ daarover te spreken, ook niet onder Paus Fransiscus. Toch is die morele meetkunde in lijn met het moreel denken van de kerk en kan die meetkunde er tegenwoordig vele bewijzen voor aandragen, dat het centrale christelijk gebod ‘Hebt uw naaste lief, gelijk u zelve’ een goed advies is voor wie een gelukkig leven nastreeft.
Als de kerk de correcte analyse van Socrates aanvaardt is zij als Middelaar niet meer de enige bron van morele kennis. Dat lijkt de verklaring voor de weerstand tegen de morele meetkunde. Zèlf nadenken over goed en kwaad op grond van rationele argumenten lijkt niet de bedoeling. In Grijs Verleden dicht historicus Chris van der Heijden Lütke fascistische sympathieën toe. Er is een overlap tussen fascisme, katholicisme, het utilitarisme van Bentham en Plato: het volk moet geleid worden. De mens is ten kwade geneigd. Religieuze, filosofische en/of politieke leiding brengt de mens tot het goede. Socrates meent dat de mens geneigd is tot het goede: een gelukkig leven. Verkeerde opvattingen op grond van fouten bij het morele meten en een gebrek aan zelfdiscipline leiden tot verkeerde beslissingen, waar je later spijt van krijgt. Ook Gude benadrukt het belang van het corrigeren van verkeerde voorstellingen, die bijbehorende emoties oproepen, die ons tot verkeerde handelingen aanzetten.
Ethiek is een Kennis en een Kunst. Het uitzoeken van alle gevolgen van keuzes in die éne wereld, en onderzoek naar gunstige ‘arrangementen’ (Gude) die de wereld beter maken, is het terrein van Kennis, van wetenschap. Het ook daadwerkelijk handelen naar die Kennis is een Kunst, spirituele ontwikkeling, is het terrein van religie. Paus Franciscus is meer zo ingesteld, dan Paus Benedictus. Geestelijken inspireren door hun voorbeeld, door hun goede werken, zoals Jezus het levende voorbeeld was. Dat voorbeeld bepaalt het gezag van de kerk.
Als wetenschap morele kennis en inzicht levert voor correcte voorstellingen en religie de mens inspireert en moreel ondersteunt, is dat een ideale basis voor vrij moreel handelen uit inzicht en gevoel, in plaats vanuit van boven opgelegde moraal.
Ten slotte als vijfde en samenvattende reden dat de analyse van Socrates van ons moreel gedrag en moreel oordelen een correcte beschrijving van de morele werkelijkheid geeft en gelukkig leven de maat van het goede is, zou je het ‘puzzelbewijs’ kunnen noemen. Als alle ‘moraalpuzzelstukjes’, zowel wetenschappelijke als intuïtieve, op hun plek vallen en samen een helder consistent beeld opleveren, dan is de kans dat het beeld een correcte weergave is van de werkelijkheid groot. Het heldere begrip gaat gepaard met eenvoudige definities van de begrippen waarde en norm, waar empirische wetenschappen ook mee uit de voeten kunnen. Een waarde is een gedragsprincipe en een norm is een gedragsvoorschrift. Beiden beogen de kwaliteit van het leven te verhogen. Het begrip waarde in morele zin wordt ook gebruikt om iets aan te duiden dat wij waarderen, een vorm van (levens)kwaliteit. Het begrip van moreel handelen wordt met de Wet van Socrates zo fundamenteel, dat het aan kinderen uit te leggen is.
Doorslaggevende argumenten tegen de Wet van Socrates of het empirisch utilisme zijn nog niet opgedoken. De vragen en tegenwerpingen, die het empirisch utilisme oproept, blijken tot nu toe prima te beantwoorden.
Kortom Cliteur, als je wilt dat anderen uit de kast komen, leg dan op grond van rationele argumenten je eigen geloof af in die achterhaalde naturalistische drogreden. Kom uit de kast met de morele meetkunde van de door jou bewonderde Socrates! Dàn heb je goede kans, dat veel westerse en niet-westerse intellectuelen je volgen. Eerder schreef je, dat de ethiek 4 wegen openstaan: terug naar de klassieken, de christelijke ethiek, een synthese van beide, of iets geheel nieuws. Het empirisch utilisme gaat terug naar Socrates en vindt dan een synthese met het christendom, andere religies en levensbeschouwingen: iets nieuws, dat ook heel oud is. Het wachten is op professionals, die met het empirisch utilisme op academisch niveau aan de slag gaan.
Onze Denker des Vaderlands bepleitte op 11 augustus voor Labyrint Radio de ontwikkeling van een Nederlandse hedonistische filosofie. Wel beste René Gude, hier heb je de kern het empirisch utilisme, een empirische hedonistische ethiek, die verder kijkt dan het genoegen van dit moment. Een empirisch ethisch fundament voor het onderzoek naar gunstige arrangementen, dat je bepleit.
Met vriendelijke groet,
Jeroen de Koning
Ponier
Mijns inziens:
Filosoof Paul Cliteur stelt (O&D 28-8), dat de meest individualistische en seculiere landen de meeste welvaart en het meeste geluk realiseren voor hun inwoners. Hij roept de vele westerse intellectuelen die het daar mee eens zijn op, om uit de kast te komen, waardoor de opmars van het fundamentalisme minder succesvol zou zijn. De God van de monotheïstische godsdiensten, Jodendom, Islam en Christendom legt Geboden op die nageleefd dienen te worden. Er is geen vrijheid om zèlf na te denken over normen en waarden. Religies houden achterhaalde waarden en normen in stand bijvoorbeeld over de man-vrouwverhouding, homoseksualiteit en vrijheid van geloof. Hoe kan van religie dan de oplossing verwacht worden? De vele westerse intellectuelen die hiermee instemmen, zouden uit de kast moeten komen.
Hogenhuis (O&D 2-4) stelt, in reactie op Cliteur, dat het onbegrijpelijke karakter van waarden en normen mensen er toe brengt te geloven, dat hier een God of Geest achter zit.
Zonder het expliciet te zeggen suggereert Cliteur, dat waarden en normen wel degelijk te begrijpen zijn: als waarden en normen maar mee veranderen met veranderende tijden, zorgen zij voor (de meeste) welvaart en (het meeste)geluk. Dat lijkt een heel redelijk en rationeel standpunt, want wie wil nu geen welvaart en geluk? Dus intellectuelen, kom uit de kast!
Wat de filosoof Cliteur niet vertelt, is dat daar binnen de filosofie helemaal geen overeenstemming over is. Sterker nog, bijna alle filosofen zijn van mening, dat er geen rationele grond is te geven voor waarden en normen. De zogenaamde naturalistische drogreden houdt in, dat er geen wetenschappelijke methode is, om uitspraken te doen over doelen en dus ook niet over goed en kwaad, over waarden en normen. Omdat er zonder doel niet zinnig over goed en kwaad gepraat kan worden, hebben filosofen - meer of minder uitgesproken - wel degelijk een doel. Het doel lijkt bij Cliteur welvaart en geluk.
Maar als welvaart en geluk het doel is en dus de maat van het goede bij morele afwegingen, dan rijst de vraag: en hoe zit het dan als het streven naar welvaart ten koste gaat van ons geluk, of het streven naar geluk ten koste gaat van de welvaart? Hoe moeten we onze afweging dan maken? Met welk doel of maat van het goede kunnen we dan wegen?
Cliteur vraagt westerse intellectuelen zijn standpunt te delen, terwijl zij dat standpunt volgens dezelfde Cliteur en collega-filosofen niet rationeel kunnen onderbouwen. Tja, geen wonder dat zij niet uit de kast komen.
En toch lijkt het een redelijk, rationeel standpunt, dat ondersteund lijkt te worden door empirische wetenschappen, die uitspraken doen over moreel gedrag en moreel oordelen. Enkele voorbeelden. Etholoog Frans de Waal ziet waarden als succesvolle samenwerkingsstrategieën om te overleven. Neuroloog Victor Lamme noemt de mens een geluksmachine. Geluksocioloog Ruut Veenhoven vindt positieve relaties tussen waarden en een gelukkig leven.
Waar zit dan eigenlijk het probleem? Hierboven werd gewezen op het probleem, dat ontstaat als je waarden en normen probeert te funderen in twee of meer uitgangspunten. Zou het niet mogelijk zijn die twee - welvaart en geluk - onder één noemer te brengen? De cijfers over geluk, waar Cliteur naar verwijst, komen uit de geluksociologie. In die wetenschap wordt echter niet ‘geluk’ onderzocht, maar ‘geluk,
bekeken op een leven’, levenskwaliteit bekeken op een leven. De geluksociologie vraagt mensen niet hoe gelukkig ze op dat moment zijn, maar naar de waardering (op een schaal van 1-10) van hun leven als geheel. Als we inkomen beschouwen als maat van welvaart, blijkt die waardering hoger te worden als het inkomen hoger wordt. Maar boven een zeker niveau van inkomen of welvaart blijkt dat niet meer op te gaan. Vanuit het gegeven dat de kwaliteit van je leven er niet door toeneemt, is het een redelijke en zinnige vraag, waarom je dan zo rijk mogelijk zou willen zijn. Vaak zal dat ten koste van de levenskwaliteit van anderen gaan - in zekere zin altijd. Iemand die gelukkig wil zijn, vragen waarom die een zo gelukkig mogelijk leven wil, is geen redelijke, zinnige vraag. ‘Hier lijkt men aan het eind van zijn vragen gekomen te zijn’, zegt Diotima met instemming van Socrates in het Symposium van Plato. Het is onze aard gelukkig te willen zijn. Onze rede snapt dat en heeft dan ook geen verdere waaromvraag meer.
Zou een gelukkig leven (als geheel bekeken) dan wellicht het éne doel zijn, het éne morele uitgangspunt zijn, dè maat van het goede?
Het is veelzeggend, dat alle religies een gelukkig leven, hier en/of in het hiernamaals, in het vooruitzicht stellen als beloning voor het naleven van Gods Geboden. Sommige religies stellen gelukkig leven expliciet als doel. Bij andere religies, die de nadruk leggen op het naleven van Gods Geboden, moet je doorvragen en dan blijken die Geboden een gelukkig leven voor de mens als doel te hebben. Religies die gehoorzaamheid ‘belonen’ met ellende hebben geen aanhangers.
Overheden, of zij nu groot of klein zijn, hebben als doel de kwaliteit van het leven van haar burgers te faciliteren. Het bestendigen en verhogen van levenskwaliteit is de reden waarom we zoveel investeren in al dan niet toegepaste wetenschap. De markt, maatschappelijke organisaties en welke activiteit ook, allen hebben ze tot doel een (vorm van) levenskwaliteit te bevorderen. Wat wil iedereen voor zijn kinderen: een gelukkig leven. De ene na de andere filosoof roept op de Oude Griekse filosofie te bestuderen. Die filosofie stond in het teken van het streven naar een gelukkig leven, naar eudaimonia, ook al was men het niet steeds eens over de manier waarop eudaimonia verworven kan worden.
In de Protagoras noemt Socrates ethiek een morele meetkunde; een Kennis en een Kunst, die later verder onderzocht dienen te worden. Het aspect Kennis betreft de wetenschap van het onderzoeken en correct afwegen van gevolgen van keuzes met het oog op het bevorderen van een gelukkig leven. Hij waarschuwt daarbij voor onze aangeboren neiging belangen op lange termijn een te gering gewicht te geven bij onze afwegingen. Daar krijgen we later spijt van.
Met het aspect Kunst lijkt hij te bedoelen, het vermogen om te handelen in overeenstemming met het resultaat van die afwegingen. Tijdens de dialoog wordt hem immers tegengeworpen, dat mensen zichzelf vaak in problemen brengen door tegen beter weten in verkeerd te handelen.
Aristoteles ziet de morele intuïtie, de ervaring met het goede leven (eudaimonia), als bron van morele kennis. De waardevolle bijdragen van religies aan het goede leven, waar Hogenhuis en hulpbisschop de Jong (O&D 4-9) met recht op wijzen, zijn te begrijpen vanuit de intuïtie van de grondleggers van religies. Maar intuïtie is niet altijd betrouwbaar.
In onzekere bange dagen of bij grote verleiding lijkt intuïtie natte vingerwerk: het hangt er maar vanaf hoe de wind waait. Ook leiden intuïties van verschillende mensen of culturen niet altijd tot gelijke oordelen. En als intuïtie de enige bron van morele kennis is, hoe dan om te gaan met conflicterende intuïties? Dat is ook het kernprobleem bij de dialoog over waarden en normen tussen verschillende culturen, waar ondermeer Balkenende, Beatrix en Benedictus opriepen, bijvoorbeeld ten aanzien van al dan niet gelijke rechten voor man en vrouw. Zonder objectieve en intersubjectieve argumenten schiet zo ’n dialoog niet op.
Wetenschap is systematische ervaring, die in bange tijden niet opeens tot andere uitkomsten komt en verleidingen het hoofd biedt, uitzonderingen daargelaten. Als we vast kunnen stellen, dat een gelukkig leven ieders doel is, dan kan wetenschap objectief en empirisch onderzoeken in hoeverre waarden en normen gelukkig leven bevorderen. Zo laat de geluksociologie bijvoorbeeld zien, dat gelijke rechten voor man en vrouw productiever zijn bij het realiseren van gelukkig leven, dan ongelijke rechten.
In het boek De Wereldsudoku noem ik het ‘de Wet van Socrates’: bij morele afwegingen is een gelukkig leven de maat van het goede.
Het ‘empirisch utilisme’ is de ethiek, die zich baseert op de Wet van Socrates. Het empirisch utilisme kent tot nu toe vijf redenen, of argumentatielijnen, waarom gelukkig leven ons doel is.
Ten eerste is een gelukkig leven het antwoord op de morele waaromvraag dat de vragende rede tevredenstelt.
Een tweede reden: al onze acties gericht lijken op het doel gelukkig leven. De Wet van Socrates is in principe te falsificeren met een voorbeeld waarin we een keuze beter noemen dan een alternatieve keuze, terwijl de laatste keuze meer bijdraagt aan een gelukkig leven. Tot nu toe is zo ’n voorbeeld niet gevonden, ondanks een uitgeloofde beloning.
Een derde reden ligt in het feit, dat de verschillende ethische scholen allemaal hun problemen hebben – daarom zijn er verschillende scholen naast elkaar – en dat die problemen opgelost kunnen worden met behulp van de Wet van Socrates. Twee voorbeelden. Voor Kant is het taboe om moraal te funderen in het streven naar gelukkig leven. Maar zelf schrijft hij in het tweede boek van de Tweede Kritiek, dat ‘het hele moraalproject zonder onderliggend doel een onintelligente onderneming is’. Kant geeft geen helder bevredigend antwoord op de waaromvraag naar waarden en normen en hij veronderstelt meer vrije wil dan realistisch is. Met een gelukkig leven als doel wordt het hele moraalproject intelligent en wordt het bevrijd van zijn problematische kanten. Volgens Kant mag je nooit liegen, ook niet tegen de vijand als die vraagt naar de verblijfplaats van je vrienden. Het beschermen van de levenskwaliteit van je vrienden, de feitelijke reden van dat liegen. Bij het empirisch utilisme is die feitelijke reden ook (voldoende) morele reden. Het utilitarisme, met haar principe van de grootste hoeveelheid voor de grootste hoeveelheid mensen, ligt breed onder vuur vanwege het primaat van de samenleving boven het individu. Bovendien geeft Peter Singer (de bekendste utilitarist van deze tijd) zelf toe, dat hij geen rationeel antwoord heeft op de waaromvraag. Vervang in die geluksethiek dat principe door het individueel streven naar een gelukkig leven en die problemen zijn opgelost.
De vierde reden: de inzichten uit allerlei empirische wetenschappen in moreel gedrag en in moreel oordelen zijn in lijn met de Wet van Socrates. Neurologie, ethologie en geluksociologie zijn sprekende maar zeker niet de enige voorbeelden. Een al wat ouder treffend voorbeeld daarvan komt uit de speltheorie. De strategie om recht te doen aan het belang van de ander (Tit for Tat) is veel effectiever bij het streven naar eigenbelang, dan de strategie om alleen aan je eigenbelang te denken. Vaak hoorden we succesvolle ondernemers al die boodschap uitdragen. De Dalai Lama onderscheidt dwaze en wijze egoïsten, waarbij de dwaas aan zichzelf denkt en de wijze (ook; jdk) aan anderen denkt. Het uit intuïtie voortgekomen christelijk gebod ‘Hebt uw naaste lief, gelijke zelve’ wordt in de formulering van de Dalai Lama een wetenschappelijke hypothese, die niet alleen ondersteund wordt door empirisch onderzoek maar tegenwoordig met behulp van modern neurologisch (spiegelneuronen) en ethologisch onderzoek (empathie) zelfs begrepen kan worden. Hulpbisschop de Jong citeert wel erg selectief uit modern wetenschappelijk onderzoek, als hij stelt dat de mens zonder God een dwaze egoïst zou zijn. De al dan niet goddelijke intuïtie van Jezus komt overeen met de nieuwe inzichten over de aard van (samenlevende) mensen als het gaat om moreel gedrag en moreel oordelen uit empirische wetenschappen. Wij kunnen moreel gedrag begrijpen als strategie om het eigenbelang te bevorderen. Wij hebben God niet nodig als bron van morele kennis en dat heeft natuurlijk consequenties voor de rol van de middelaars. Christus was een levend voorbeeld. Hij inspireerde en legde uit en had geen Geboden nodig. Toen het christendom en de overheid in Rome enkele eeuwen na Christus bijeenkwamen, was er een ethiek nodig om de macht en bijbehorende geboden te rechtvaardigen. Uit de Klassieke Griekse filosofie werd een gelukkig leven als doel overgenomen. ‘Waartoe zijn wij hier op aarde? Om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn’ (Katholieke Catechismus uit mijn jeugd). Het antwoord op de vraag wie weet en bepaalt hoe gelukkig leven het best bereikt kan worden haalden ze uit de Staat van Plato. Socrates wilde de burgers leren correct moreel te meten en af te wegen, zelf rationeel na te denken in morele zaken. De Atheense democratie beloonde hem met de gifbeker. Plato ontvluchtte het zelfde lot. Als hij later terugkeert in Athene, ziet hij er geen heil meer in te proberen het volk moreel op te voeden. Hij stelt in de Staat voor het volk in het gareel te houden met verleiding en angst met behulp van de mythe van Er, waar hij overigens zelf niet in gelooft: gehoorzamen komen in een schitterende hemel en ongehoorzamen in een verschrikkelijke hel. Een koning-filosoof heeft op grond van zijn superieur inzicht het recht het volk dwingend te leiden met het oog op het ware belang van het volk, een gelukkig leven. Die morele kennis heeft de filosoof opgedaan buiten de Grot, waar hij de Idee van het Goede schouwt. Als hij terugkomt in de grot ontstaan conflicten uit onbegrip. Zoals Hannah Arendt in groot conflict komt met het joodse volk, omdat haar grotere perspectief haar een andere blik op goed en kwaad geeft in het proces Eichmann. De filosoof en huidig Denker des Vaderlands, René Gude, spreekt over een satellietblik. De wereld is één systeem, een groots supercomplex samenhangend geheel, waarin bij wijze van spreken alles met alles samenhangt. We zien het vanuit de ruimte en hier op de grond. De satellietblik geeft ook een andere blik op goed en kwaad. Zowel bij Arendt als bij de satellietblik is sprake van een verbreding van het perspectief, een groter zicht op gevolgen van keuzes. Wat zijn vanuit een satellietblik alle gevolgen van het kopen van een kiloknaller? Hoe breder de blik, hoe meer gevolgen afgewogen dienen te worden. Bekeken vanuit de morele meetkunde van Socrates is de Idee van het Goede is niets anders dan het bevorderen van gelukkig leven met behulp van morele meetkunde, waarbij àlle gevolgen tegen elkaar afgewogen worden en belangen op lange termijn hun juiste gewicht krijgen. Wij bevinden ons nu in de overgang van nationalistisch moreel denken naar de moraal die bij een satellietblik past. Deze interpretatie van de Grot en de Idee van het Goede sluit aan bij het voorafgaande hoofdstuk in de Staat en bij het centrale thema in de Staat dat rechtvaardigheid voordelig is. Tevens sluit het aan bij de eerdere Protagoras, waar de Idee van het Goede al wordt voorbereid in een onderzoek naar het éne gelijkende in verschillende waarden, naar dat, wat waarden goed maakt. Later in de Protagoras blijkt dat dan het bevorderen van een gelukkig leven middels de morele meetkunde. Een meetkunde, die bij de huidige stand van wetenschap een rationele empirische wetenschap is geworden.
Maar er is ook een andere interpretatie door religies. In de Roomse interpretatie treedt de Paus buiten Grot. Als Middelaar heeft hij rechtstreeks contact met God en heeft hij dus onfeilbare kennis want de morele kennis ligt bij God, buiten de Grot. De Idee van het Goede
is een metafysisch iets, een goddelijk iets. De filosoof Herman Philipse wees er op, dat het gezag van het Vaticaan wordt gesteund door twee regels. De openbaringen van Jezus Christus zijn de enig ware openbaringen en de interpretaties daarvan door het Vaticaan zijn de enig ware interpretaties. Philipse verwachtte op die basis weinig succes voor de dialoog over waarden en normen tussen verschillende religies, waartoe Paus Benedictus XVI opriep.
Als alle morele kennis bij God is, dan is ook al het goede bij en door God. Dan is het logisch om een verband te leggen tussen de christelijkheid van onze cultuur en het succes er van. Economisch historicus Jan Luiten van Zanden ziet machtsdeling als oorzaak van het Europees succes. De staat (keizer) en de kerk deelden sinds de vierde eeuw al macht, waarbij de kerk een morele tegenmacht
tegen de staat was. Later schuiven banken en gilden aan en het polderen is begonnen. Niet seculariteit of gelovigheid, maar samenwerking vanuit zelfstandige posities is de sleutel tot succes. Sociale waarden en normen faciliteren die samenwerking. In die zin hebben zowel het Christendom als de Verlichting bijgedragen om de samenwerking en het succes te bevorderen.
Voor de hulpbisschop is het een rationele afweging om in God te geloven. Wikipedia: ‘Rationaliteit in algemene zin is consistent handelen op basis van de rede. Hierbij vindt ideevorming en handelen plaats op basis van feiten met kennis van oorzaak en gevolg en zijn de te verwachten baten groter dan de verwachte kosten’. In lijn daarmee bedoelt De Jong geloof een rationele keuze is je een (eeuwig) gelukkiger leven bezorgt. Maar de hulpbisschop verzwijgt ook iets. De morele meetkunde van Socrates wordt door het Vaticaan met kracht bestreden. In 1950 werd de historische roman In de Schaduw van Socrates van Jozef Vital Kopp door de jezuïtische boekenkeuring in de ban gedaan na een recensie in het blad Aristo door pater Wouter Lütke? Lütke concentreerde zijn recensie helemaal op het hoofdstuk over de morele meetkunde van Socrates en noemt het heel belangrijk dat daar een antwoord geformuleerd wordt. Het antwoord van de kerk was: in de ban. Pogingen om met vertegenwoordigers van de katholieke kerk over rationaliteit en ethiek te spreken worden eerst enthousiast ontvangen, maar zodra de morele meetkunde van Socrates ter sprake wordt gebracht, is men ‘niet in de gelegenheid’ daarover te spreken, ook niet onder Paus Fransiscus. Toch is die morele meetkunde in lijn met het moreel denken van de kerk en kan die meetkunde er tegenwoordig vele bewijzen voor aandragen, dat het centrale christelijk gebod ‘Hebt uw naaste lief, gelijk u zelve’ een goed advies is voor wie een gelukkig leven nastreeft.
Als de kerk de correcte analyse van Socrates aanvaardt is zij als Middelaar niet meer de enige bron van morele kennis. Dat lijkt de verklaring voor de weerstand tegen de morele meetkunde. Zèlf nadenken over goed en kwaad op grond van rationele argumenten lijkt niet de bedoeling. In Grijs Verleden dicht historicus Chris van der Heijden Lütke fascistische sympathieën toe. Er is een overlap tussen fascisme, katholicisme, het utilitarisme van Bentham en Plato: het volk moet geleid worden. De mens is ten kwade geneigd. Religieuze, filosofische en/of politieke leiding brengt de mens tot het goede. Socrates meent dat de mens geneigd is tot het goede: een gelukkig leven. Verkeerde opvattingen op grond van fouten bij het morele meten en een gebrek aan zelfdiscipline leiden tot verkeerde beslissingen, waar je later spijt van krijgt. Ook Gude benadrukt het belang van het corrigeren van verkeerde voorstellingen, die bijbehorende emoties oproepen, die ons tot verkeerde handelingen aanzetten.
Ethiek is een Kennis en een Kunst. Het uitzoeken van alle gevolgen van keuzes in die éne wereld, en onderzoek naar gunstige ‘arrangementen’ (Gude) die de wereld beter maken, is het terrein van Kennis, van wetenschap. Het ook daadwerkelijk handelen naar die Kennis is een Kunst, spirituele ontwikkeling, is het terrein van religie. Paus Franciscus is meer zo ingesteld, dan Paus Benedictus. Geestelijken inspireren door hun voorbeeld, door hun goede werken, zoals Jezus het levende voorbeeld was. Dat voorbeeld bepaalt het gezag van de kerk.
Als wetenschap morele kennis en inzicht levert voor correcte voorstellingen en religie de mens inspireert en moreel ondersteunt, is dat een ideale basis voor vrij moreel handelen uit inzicht en gevoel, in plaats vanuit van boven opgelegde moraal.
Ten slotte als vijfde en samenvattende reden dat de analyse van Socrates van ons moreel gedrag en moreel oordelen een correcte beschrijving van de morele werkelijkheid geeft en gelukkig leven de maat van het goede is, zou je het ‘puzzelbewijs’ kunnen noemen. Als alle ‘moraalpuzzelstukjes’, zowel wetenschappelijke als intuïtieve, op hun plek vallen en samen een helder consistent beeld opleveren, dan is de kans dat het beeld een correcte weergave is van de werkelijkheid groot. Het heldere begrip gaat gepaard met eenvoudige definities van de begrippen waarde en norm, waar empirische wetenschappen ook mee uit de voeten kunnen. Een waarde is een gedragsprincipe en een norm is een gedragsvoorschrift. Beiden beogen de kwaliteit van het leven te verhogen. Het begrip waarde in morele zin wordt ook gebruikt om iets aan te duiden dat wij waarderen, een vorm van (levens)kwaliteit. Het begrip van moreel handelen wordt met de Wet van Socrates zo fundamenteel, dat het aan kinderen uit te leggen is.
Doorslaggevende argumenten tegen de Wet van Socrates of het empirisch utilisme zijn nog niet opgedoken. De vragen en tegenwerpingen, die het empirisch utilisme oproept, blijken tot nu toe prima te beantwoorden.
Kortom Cliteur, als je wilt dat anderen uit de kast komen, leg dan op grond van rationele argumenten je eigen geloof af in die achterhaalde naturalistische drogreden. Kom uit de kast met de morele meetkunde van de door jou bewonderde Socrates! Dàn heb je goede kans, dat veel westerse en niet-westerse intellectuelen je volgen. Eerder schreef je, dat de ethiek 4 wegen openstaan: terug naar de klassieken, de christelijke ethiek, een synthese van beide, of iets geheel nieuws. Het empirisch utilisme gaat terug naar Socrates en vindt dan een synthese met het christendom, andere religies en levensbeschouwingen: iets nieuws, dat ook heel oud is. Het wachten is op professionals, die met het empirisch utilisme op academisch niveau aan de slag gaan.
Onze Denker des Vaderlands bepleitte op 11 augustus voor Labyrint Radio de ontwikkeling van een Nederlandse hedonistische filosofie. Wel beste René Gude, hier heb je de kern het empirisch utilisme, een empirische hedonistische ethiek, die verder kijkt dan het genoegen van dit moment. Een empirisch ethisch fundament voor het onderzoek naar gunstige arrangementen, dat je bepleit.
Met vriendelijke groet,
Jeroen de Koning
Ponier