Solipsistiek

Ooit gedaan? Gewoon beginnen met schrijven wat je nu denkt en je mee laten voeren op de golven van je gedachten en maar zien waar dat toeleidt. Neem de test en begin gewoon te schrijven...
Gesloten
Gebruikersavatar
Sado
Posts in topic: 1
Berichten: 119
Lid geworden op: 26 feb 2008, 01:22
Contacteer:

Solipsistiek

Bericht door Sado » 10 jun 2008, 19:25

Hoe komen we toch in hemelsnaam op het dwaze idee dat andere mensen om ons heen denken? Al zouden we gewoon kunnen accepteren, contra-intuitief, dat wij het enige denkende wezen zijn, dan zouden alle filosofische problemen smelten als sneeuw voor de zon. Maar hoe functioneert nu precies dat transcendentele principe dat ons in staat stelt zo'n axioma te accepteren? Is dit principe uberhaupt wel als transcendenteel te bestempelen? Waarom twijfelt nooit ook iemand aan dit gegeven? Is het werkelijk zo idioot om hier aan te twijfelen?

Wie hebben zich allemaal al wel niet over dit probleem gebogen? Steeds wordt echter gegrepen naar allerlei metafysische antwoorden op een vraag die ogenschijnlijk allicht ook metafysisch van aard is. Van de zielenleer van de Grieken tot de God van Berkeley naar de noumena van Kant en de blik van Sartre, er wordt van alles uit de intellectuele kast getrokken om maar een relatie te kunnen smeden tussen mij, ik, en de anderen. Grootschalige duplicatie van het zijn; we kunnen niet simpelweg enkel het 'is' accepteren. De postmoderne stroming heeft de voormalig concentrische cirkels van de verschillende zijnsaspecten zonder mededogen één voor één van elkaar geisoleerd. Eindigt hier dan de kennis van het subject? Loopt hier alles stilletjes over richting een hegemonie van het object, en gaan we de rest van de tijd het subject enkel herbergen als geheim? De blik kan dan enkel nog worden gebruikt om te verleiden, en daarmee is het spel van de menselijke relaties dan wel gespeeld.

Bij Sartre vinden we een interessante notie van het besef van andermans subjectivisme. Hij concludeert dat een blik meer is dan enkel een blik, simpelweg omdat we ons bekeken voelen als de ander naar ons kijkt. De blik wijzigt de zijnsmodus van een persoon; van subject wijzigt deze naar object, object in de wereld van de ander die ons bekijkt. Toch, wiens blik is nu werkelijk de transformator van het zijn? Die van de ander... Of eigenlijk die van onszelf? Welke blik is nu erger? Die van een ander die ons bekijkt, of die van onszelf, terwijl we in de spiegel kijken? Ik zou zeggen dat, zolang iemand in het park loopt, er niets aan de hand is, zolang wij het niet doorhebben. Immers, er zijn altijd potentieel mensen aanwezig. Mensen hebben vaak een fobie voor een ander die hen zou achtervolgen, bijvoorbeeld 's avonds, als we in het donker de trap oplopen naar onze slaapkamer. We dragen een imaginaire ander bij ons. En maar volhouden dat we niet geloven. Maar geloven is niet enkel een mentale, bewuste acte van ons eigen bewustzijn; ze is ook een risidu van ons onderbewuste, de schaduw van ons bewust-zijn, haar eigen dreiging tot negatie. Als we het solipsisme accepteren, wat is dan langer de rol van de blik van de ander, hoe transcendenteel deze ook zou zijn? Reduceert dit haar niet enkel tot onze eigen angst voor de ander in onszelf? Goed, de ander betrapt ons in het park, maar wat is nu precies het probleem hiermee? Is het zo dat alle mensen inherent homofobisch zijn? Ik zou deze conclusie zo accepteren, waar het niet dat ik hier toch een tikkeltje te solipsistisch voor ben! Ik zou eerder pleiten, niet voor de homofobie, maar voor de autofobie.

Sartre schrijft, in het Zijn en het Niet, dat de afstand tot de ander altijd bestaat uit, allereerst, de afstand tussen mijn lichaam en mijn ziel, dan tussen mijn ziel en de ziel van de ander, en dan van de ziel van de ander naar zijn lichaam. Dit is natuurlijk een zeer korte opsomminge van alle immanente afstanden tussen deze verschillende zijnden. Je zou kunnen pleiten voor bijvoorbeeld de afstand van de taal tot het object wat ze beschrijft, waardoor er dus nog een extra dimensie aan de leegte wordt toegevoegd. En waar komt deze taal dan weer vandaan? Het lijkt er op dat ons subject juist wordt gevormd door de taal van de ander, maar voor de ander de ander is, is ze eerst louter het externe. Want zou een jong kind werkelijk besef hebben van de ander, als in, de ander buiten hem, de persoon 'mama' of 'papa', of de persoon 'buurman', als hij als baby niet eens door heeft dat bijvoorbeeld zijn hand van hemzelf is? Hoe kan het kind dan tot de notie van de 'ander' komen? Het lijkt me dat er eerst sprake moet zijn van de innerlijke ervaring van de ander, die als basis dient voor wat volgt. Kortom, de ander is een schaduwfunctie van de gespleten zelf als veroorzaakt door de spiegelfase... En dit is dan allicht ook direct de basis voor bijvoorbeeld de taal. Wat voor functie heeft het woord, behalve manipulatie? Het woord dient enkel om te krijgen wat men wilt, want het eerst wat een kind doet met taal is het te gebruiken als extensie van de eigen gebreken en leegtes. De taal dient, voorbij de onschuld, als middel tot negatie van de wil van de ander. Kijk bijvoorbeeld naar de applicatie van de taal door een volwassene: hij gebruikt de taal voornamelijk metaforisch, hij gebruikt de taal voornamelijk om grapjes mee te maken, om zo te verbergen dat hij dit eigenlijk doet om anderen onschadelijk te maken. De functie van taal voor de gemiddelde persoon is dus, net als bij het kind, simpelweg de negatie van diens vrije wil. Het is een manier om controle te krijgen over objecten (mensen) die niet geintegreerd kunnen worden in de psychische behoefte tot structuur en voorspelbaarheid. Ik moet ineens denken aan Agent Smith, die het maar niet lukt om de anomalie (Neo) te integreren in zijn versie van The Matrix (de complete negatie van deze), en op een gegeven moment kwaad iets roept in de geest van: 'This is my world, my world!'.

Wat dan van, bijvoorbeeld, de liefde, het stokpaardje van het transcendente? Om in de psychoanalytische traditie te blijven, wat is de eerste bron van 'liefde' voor een persoon? Waar komt de originele behoefte vandaan? Ik zou zeggen dat dit niets meer is dan een gedecoreerde versie van het egoisme van een baby. De liefde is de meest perfecte manifestatie van het rijnste egoisme. We willen voor gezorgd worden, we willen opvallen bij iemand, net als dat we op wilden vallen bij onze moeder (uit bittere noodzaak, en deze 'nood' is nog altijd aanwezig als we opgroeien, want uiteindelijk zijn we enkel sociale wezens omdat we graag de aandacht willen hebben, en hiervoor ons aan bepaalde semi-transparante regels dienen te houden). Draait alle liefde dan om een heractivatie van het verlangen naar de moeder? Ik zou zeggen dat we juist het eventuele simulacrum van de liefde kunnen ontmantelen door te kijken of ze indirect terug te leiden is naar het verlangen naar de moeder; zo niet, dan is ze een complete artifice. Deze death drive, dit thanatische, is zo sterk dat ons hele la-part-maudite-kapitalisme er op gebouwd is; ze is de meest concrete oorsprong van deze. Neem bijvoorbeeld het gemiddelde liedje op de radio dat over de liefde (of vaak eerder, 'love') gaat. Vaak zijn deze liedjes opgedragen aan een vage vrouwelijke figuur... Maar alle stukjes vallen compleet op hun plaats zodra men het lied interpreteert alsof deze is opgedragen aan niemand minder dan de moeder (de taal verraadt ons, met kreten als 'baby', en zelfs expliciet 'sexy moma'). De liefde lijkt altijd te zijn gebouwd op niets minder dan de symbolische moeder. Waar de symbolische vader manifesteert in de wet, geldt dit voor de symbolische moeder met de liefde. De liefde is, net als de taal, een gesloten systeem van constante zelf-referentie. Het zelf-referentiële heeft zelfs zo'n overhand gekregen in onze samenleving, dat we eigenlijk alleen nog maar kunnen refereren aan de symbolische vader en moeder. Denk bijvoorbeeld aan de media (extensie van de wet); is het niet zo dat we vaak continue aan deze refereren, alsof we zelf slechts lege voertuigen zijn? Hoe vaak praat men wel niet over de nieuwste cd van x, of de nieuwste film van y, de nieuwste ipod van z... Kortom, de taal blijkt ineens vrijwel obsoleet; het is het beeld, het symbool, het merk, dat in de moderne discours de dienst uitmaakt. En waarom kopen we al deze apparaten, waarom participeren we in dit economische systeem van vallen en berentrappen? Om op te vallen bij onze (symbolische) moeder. We willen dus niet persé op vallen, werkelijk, bij de ander, maar het draait allemaal om het opvallen bij de verloren zelf. Een ferrari koopt iemand niet om op te vallen bij de ander, als in, de externe ander (en wat dit mag zijn, is natuurlijk het grote enigma, want we hebben simpelweg de mogelijk het niet om over deze te praten), maar we kopen een ferrari omdat we denken dat dit opvalt bij de ander, die niets anders is dan de imaginaire ander als onderdeel van onze eigen (illusoire) zelf. We zijn onze eigen ander, compleet schizofreen. Was onze moeder, voor ze werkelijk ook symbolisch onze moeder werd, niet enkel onderdeel van onszelf-als-vervreemd-van-onszelf, in de pre-linguistische fase, net als onze hand, die ogenschijnlijk onderdeel was van de wereld, en niet van ons eigen lichaam?

Om terug te keren naar de originele vraag, hoe komen wij aan de notie van de denkende, autonome ander? Wederom, het lijkt er op dat de ander het product is van de gespleten zelf, als veroorzaakt tijdens de spiegelfase. Ineens komen we achter wat een fundamenteel dualisme zal vormen voor de rest van ons leven, namelijk de lichaam/geest seperatie. Ons lichaam lijkt ineens los te opereren van de logica van de wereld, de hand is bestuurbaar, en komt niet enkel voorbij door een toevalligheid, maar juist door mijn eigen bewegingen. Er ontstaat dus een triade, namelijk het lichaam, dat onterecht wordt gezien als functionerend los van de wereld (en dus vaak door veel mensen als equivalent van de ziel word gezien), en de ziel (of geest, het subjectieve, de 'ikheid' die we constant ervaren), en het externe. Deze triade is op zich weer uitwisselbaar voor de psychoanalytische triade van Lacan, waarbij het externe het Echte is, de ziel het symbolische (de wet), en het lichaam het imaginaire (de liefde). En omdat wij zelf denken, en omdat wij onszelf zien als mens-onder-de-mensen zodra we bewust worden van ons spiegelbeeld, komen we tot de conclusie dat het hoogst waarschijnlijk is dat de anderen ook denken, en op dat moment worden we dus een sociaal wezen, en krijgen we een dieper besef van de betekenis van de taal, waarmee we dan ons eigen bestaan beginnen te narrativeren. De ander is, op deze manier gezien, dus een symbolisch gegeven. Dit is ook wel logisch, want de taal die de ander ons geeft is ook symbolisch van aard.

De ander als transcendenteel gegeven lijkt mij wel zijn beste tijd te hebben gehad. Na de dood van God, de grote Ander, is het nu tijd om de rest van de schimmen ook maar de verbannen. Het probleem lijkt mij echter, dat we er weldra achter zullen komen, dat we deze verschillende schimmen nodig hebben om 'normaal' te kunnen functioneren. De imaginaire ander die ons de trap op volgt, heeft wellicht een vitale functie, bijvoorbeeld binnen een evolutionaire verklaring (waarbij we de ander 'voelen' als onverklaarbare aanwezigheid, simpelweg om ons scherp te houden in het onvoorspelbare donker). Het lijkt me dus dat het motto van het 'jezelf zijn' uiteindelijk fataal uit zal pakken, al is moeilijk in te zien precies hoe, en wat voor een criteria we hierbij moeten hanteren. Wellicht is het al zo dat de moderne mens 'gestoorder' is dan zijn primitieve voorganger. Maar hoe gaan we zoiets in hemelsnaam meten?

Gebruikersavatar
yopi
Posts in topic: 1
Berichten: 7871
Lid geworden op: 22 aug 2007, 16:28
Contacteer:

Bericht door yopi » 15 jun 2008, 14:15

Het lijkt me dat je in je gedachtegang - misschien onbewust - een 'genezing' van het solipsisme aangeeft door te wijzen op het noodzakelijke geloof in de ander als ander; zonder poespas van weten of filosofie over te gaan op het vertrouwen in de intuïtie dat de ander een ander is.
Het hele probleem van het ontstaan van het solipsisme schuilt naar mijn idee in de identificatie van 'ik' met het lichaam en het wereldbeeld van het materialisme. Vervolgens krijg je dan inderdaad problemen met een transcendentie om hier weer uit te komen.
Dit ontstaat door het negeren van de intuïtie van de ander EN omdat het solipsisme op absolute zekerheid en bewijsbaarheid wil bouwen.
Mij lijkt dat de intuïtie van de ander betrouwbaar is omdat uit alles blijkt dat het zichtbare gedrag en waarneming - geheel immanent - deze intuïtie bevestigd.
Geloof staat aan de basis; Verstand heeft een kritische functie.
"Eruditie is alleen weggelegd voor loosers".
(Umberto Eco: Het Nul-Nummer)

Gesloten

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 36 gasten