Van muizen en flipperkasten

Plaats reactie
Gebruikersavatar
Eddie Coppens
Posts in topic: 2
Berichten: 464
Lid geworden op: 05 sep 2018, 18:08
Contacteer:

Van muizen en flipperkasten

Bericht door Eddie Coppens » 18 okt 2018, 21:54

VAN MUIZEN EN FLIPPERKASTEN

Geschaalde en gelaagde entiteiten










Eddie Coppens

______________________________________________________________________________________________________
Over de Natuur (fragmenten) Parmenides

I

't Span dat mij voert, nam mij mee, hoever mijn begeerte maar uitging,
Na mij te hebben gebracht op de stemrijken weg van de godheid,
Die alle woonsteden langs den man met zich opvoert.
Dààrlangs snelde ik voort. Want daarlangs trokken de paarden,
Schrander van zin, den wagen, en Maagden strekten tot gidsen.


Gloeiend gierde de as in de kokervormige naven,
Want in het paar van de werv'lend draaiende wielen ter weerzij
Snelde hij rond, als de Maagden, de dochtren der zon, zich zo spoedden
Hem te geleiden naar 't licht. Het oord van het Duister verlatend
Trokken zij weg van het hoofd met de handen de hullende sluiers.


Dààr is de poort waar de banen van Nacht en van Dag samenkomen;
Haar overboogt een stenen post, en daaronder de dorpel;
Machtige vleugeldeuren vervullen haar, hoog in den aether;
Strenge Gerechtigheid sluit en ontsluit naar believen hun grendels.


Haar overreedden de Maagden zorgzaam, met vriend'lijke woorden,
Dat zij den sluitboom, stevig gepend, gezwind van de poorte
Wegduwen zoude. Open vlogen de deuren en spalkten
Wijd in grijnzende gaping hun muil bij het wisselend went'len
Van hunne bronzen spil in de passende kokers der posten,
Deuren met bouten en pennen stevig gevoegd. Er door henen
Stuurden de Maagden recht langs den heerweg wagen en paarden.


Mij dan ontving de Godin welgevalliglijk en met haar rechter
Vatte zij mijn rechterhand, sprak mij aan met de nodende woorden:


-Jongeling die met geleide van deze onsterflijke mensters
Onze doorluchtige zalen bereikt, wees welkom mèt uwe rossen.
Geen kwaad gesternte verzelt u, dat gij dezen weg werd gezonden
(Want voorzeker, hij ligt ver buiten de paden der mensen),
Goden veroorloofden 't u en goddelijk recht. Daarom zult gij
Alles vernemen, 't onfeilbaar binnenst der zekere Waarheid
Als ook de lering der sterflijken, schoon zij in waarheid te kort schiet;
Niettemin zult gij ook dit van mij leren, hoe dat wat hun toeschijnt zelf
Ook betrouwlijk moet wezen, het Al in zijn volheid doortrekkend.


II
-Zie het afwezige: voor uwen geest is het toch tegenwoordig
Wislijk; want Zijn zal hij nimmer afsnijden van d' eenheid van Zijn, noch
Door zich volstrekt allerzijds te verstrooien in d' ord'ning der dingen,
Noch door zich samen te trekken.


III
-[...] alles hangt samen, het is dus om 't even,
Waar ik den aanvang zal maken; want daar keer ik toch seffens weder.


IV
-Kom dan, ik ga u verkondigen – luister en neem het ter harte –
Welke wegen tot vorsing alleen voor het denken zich oopnen,
D' één dat het zekerlijk Is, en ondenkbaar dat het niet Zijn zou:
Dàt is de weg van klaar' overtuiging, de Waarheid verzelt haar,
D' andere dat het niet Is, ja dat het noodwendig niet Zijn moet:
Dàt is een kwalijk begaanbaar pad, voor den geest niet te volgen;
Want wat niet Is, dat kunt ge noch kennen – het is onuitvoerbaar –noch ook beduiden.


V
-Begrijpen en Zijn toch is één en hetzelfde.

VI
-Dìt moet gij zeggen en denken: Zijnde Is; Zijn toch Is waarlijk,
Niet Zijnde kan niet Zijn: overweeg dat telkens en telkens.
Dezen weg dus allereerst tot vorsen ontzeg ik u dringend,
Maar verder ook den weg waarop niet-weters schromelijk dwalen,
Tweekoppig mensengeslacht, in wier radeloos hart machteloosheid
Leidstar is voor een verdoofden geest. Zij spoeden zich voorwaarts,

-Blinden gelijk en stommen, verdwaasd, de reed'loze scharen,
Door wie het Zijn en het Niet-Zijn volkomen hetzelfde geacht wordt
Èn niet hetzelfde: de weg toch van alle ding keert in zich weder.


VII
-Nooit ofte nimmer zal worden bevochten dat niet-Zijnde dingen
Zijn, houdt gij dus van derg'lijke wegen van vorsing u verre.

-Laat niet gewoonte, door ondervinding geschraagd, u verleiden
'T oog te vertrouwen, dat ziende niet ziet, of 't geklank in de oren
Of ook uw tong; maar oordeel met uw rede de gronden,
Aangevoerd in mijn bestrijdend betoog.


-Één weg blijft over: dat Zijnde Is. En allerhande getuigenis is er
Om dat te staven: het is ongeworden en kent geen vergaan, want
Vast is 't, en gave geheelheid, alsmeed' onvoleind tegenwoordig.
Niet wàs het eens, noch zàl het ooit zijn, het is nù in zijn volheid,
Één, onverbroken. Wat wilt gij zoeken naar zijne wording?
Hoe en waarvan zou het groeien? Soms uit het Niet-Wezen? Nimmer
Sta ik u toe zulks te zeggen of denken: het is toch niet zegbaar
Noch ook begrijpbaar dat het niet Is. En dan welke noodzaak
Dreef het vroeger of later te worden, beginnend uit Niet-Zijn?


-Mitsdien is òf wel het Zijn volkomen Zijn, òf er is geen Zijn.
Nooit zal de kracht der gewisheid erkennen dat uit dat wat nièt Is
Iets ook maar wordt dan het zelf. Derhalve kan 't Recht niet gedogen
Noch dat het wordt, noch dat het vergaat: het slaakt niet zijn boeien,
Maar houdt z' onwrikbaar. En hierin ligt dienaangaand' de beslissing:
Is of Niet-Is. Maar het is reeds beslist, onder dwang van de noodzaak
't Een als ondenkbaar te laten en naamloos; want 't is onwerklijk
Dien weg te gaan; doch het andere Is, het is Wezenlijk Zijnde.
Hoe zou het Zijnde toekomstig wezen? Hoe kon het worden?
Want als het werd, Is het niet; evenmin als het eens nog zàl wezen.
Dies is zijn wording gedoofd, van geen ondergang zult gij vernemen.


-Niet te verdelen is het, alom gelijkelijk ononderbroken.
Ook niet hier wat dichter – dat zou den samenhang breken -
Daar weder spaarzamer; neen, het geheel is één volheid van Wezen,
Voegloos aaneengesloten: Zijnde voegt zich aan Zijnde.


VIII
-Onbewogen Is het, door machtige banden omsloten,
Zonder aanvang en zonder einde; vergaan toch en wording
Zijn zeer verre gebannen: ware gewisheid verstoot hen.
Zelf zich gelijk, blijft het in hetzelfde en staat op zichzelve;
Zo blijft het onverstoorbaar ter plaatse; krachtige noodzaak
Houdt het in haar beperkende boeien rondom besloten,
Wijl het 't Zijnde niet oorbaar is onvoleindigd te wezen -
Immers het schiet niet te kort –, was het dit, dan dierf het wel alles.


-Éen en hetzelfd' is Begrijpen en dat Waarvoor het Begrip geldt.
Want niet buiten het Zijnde, waarin zijn gezegde zich uitdrukt,
Zult gij 't Begrijpen vinden. Niets immers is of zal wezen
Dan slechts het Zijnde alleen, door de schikgodinnen duurzaam gebonden
Onbewogen, geheel te zijn. Derhalve zijn het maar namen
Welke de mensen stelden, vertrouwend het ware te treffen,
Worden en weer vergaan, te zijn en daarneven het niet zijn,
Stadig van plaats te verandren, van glanzende kleuren te wiss'len.


-Daar het in uiterste perken besloten is, is het voleindigd
Aan alle zijden, zoals ook een bol, schoongerond, uit het midden
Naar alle kanten zijn omvang in evenwicht uitstrekt. Niet immers
Mag het hier overmaat hebben, om ginds weer minder te wezen.
Trouwens er is geen niet-Zijnde dat het zou hindren te komen
Tot gave eenheid; en Zijnde kan nimmer in meerdere mate
Hier, en in mindere daar wezen, want het is gans en al louter:
Zelf toch met zich evenmatig, vervult het gelijk'lijk zijn einden.


-Zo dan besluit ik de rede gegrond op Begrip en gewisheid
Omtrent de Waarheid. Leer nu hierna het menselijk oordeel
Kennen door den bedrieglijken smuk mijner woorden te horen.
Tweeërlei vorm benoemden z' en legden zij vast in hun stelsel

-Éen daarvan is niet toereikend, al heerst ook derg'lijke dwaling

-Tegengesteld onderscheidden zij hunne gedaante en paalden
Scherp hunne kenmerken af. Ter ener de hemelse vuurkracht,
Mild van aard en zeer luchtig, alom in zichzelve bestendig
En aan het andre geheel ongelijk. Doch ook dit, op zichzelve,
Tegengesteld, is duistere nacht, dicht' en zware gedaante;
Dat is de ord'ning die ik u verkond als in alles waarschijnlijk,
Opdat geen oordeel van sterflijken ooit het uw' overvleug'le.


IX
-Wijl nu het al met de namen van Licht en van Duister benoemd is
En deez', al naar hun vermogen, aan dit en aan dat toebedeeld zijn,
Is alles vol tegelijk van licht en van nachtelijk duister,
Beide geheel gelijkwaardig; want geen heeft deel aan het ander.


X
-Kennen zult gij de sfeer van den aether, en in dezen aether
Alle gesternten en ook de verzengende kracht van de reine
Fakkel der stralende zon, en waarvandaan zij ontstonden.
Van de rondogige maan zult gij de zwevende banen,
Mèt haren aard, vernemen. De hemel, die alles omvat houdt,
Weten zult gij waaruit hijeens werd, hoe bestierende Noodzaak
Hem daar bevestigd' opdat hij der sterren perken omsluite.


XI
-Hoe aarde en zon alsmede de maan,
D' allesomvattende aether, de hemelse melkweg, de buitenkrans
Van 't heelal en de hete gloed van de sterren ontsprongen
Tot hunne wording.


XII
-Immers de nauwere kringen zijn vol nog van louteren vuurglans;
Die daarop volgen van nacht; want daar taant het recht van het oerlicht.
En in het midden van deze: de godheid die machtig bewind voert.
Overal immers wekt zij schuwbre geboorte en menging
Door naar het manlijk' het vrouwlijk' te drijven tot paring en weder
Omgekeerd 't manlijke tot het oervrouwelijke.


XIII
-Allereerst onder het heir van de goden ontwierp zij de Liefde.

XIV
-[...] (de maanschijf) Nachtelijk glanzend, om d' aarde zwervend, van elders stammend
Licht, steeds blikkende naar de stralen der zon.


XV
-D' aarde [...] in water geworteld [...]

XVI
-Want al naar telkens de menging zich vormt van de wijdzwerv'ge leden,
Zo staat de geest ook ten dienste der mensen. Want juist dit zelve,
D' aard van de leden, is dat wat zint in de mensen, in allen
Als ook in alles: immers de overmaat is de gedachte.


XIX
-Zo dan ontsprong naar het menselijk oordeel de wereld. Zo is zij
Thans en zal eenmaal, hieruit volgroeid, haar beëindiging vinden.
Al deze dingen benoemden de mensen, elk ding naar zijn kenmerk.


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Proloog

Midden in de nacht zit ik te werken aan iets, waarvan de voltooiing steeds verder weg schuift.
Wat ijl in het hoofd en met suizende oren worstel ik met een opkomende slaapaanval, wanneer
een irreële gewaarwording mijn spieren plots doet spannen. De zware gobelins, die met hoofse
plooien de kamerwand verhullen, komen tot leven, zacht zoevend bollen ze op alsof erachter iets
of iemand zich moeizaam uit de muur wil loswerken…, om dan weer krachteloos terug te zinken.
Mijn hoofdhuid trekt samen, het jammeren van verdoemde monniken, dat tot mij doordringt
vanuit de gewelven van het voormalige klooster, doet mijn nekhaar overeind komen, maar toch
voel ik geen echte angst. Alleszins niet de metafysische paniek, die mij soms in de wolfsuren
met brandende ogen in het donker doet staren.
Behoedzaam richt ik me op, nader een zijkant van het nu wild en dreigend tekeergaande tapijt
en haal het zachtjes van de muur weg…

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Verantwoording

Toen ik mij als geïnteresseerde leek begon te verdiepen in de
westerse filosofie, merkte ik algauw dat de waaier van problemen voor mij terug
te brengen was tot slechts enkele fundamentele vragen:

Is de wereld reëel, met andere woorden, ervaren wij deze zoals hij is?
Is er een materiële en een immateriële wereld, is er een connectie of een symbiose?
Is de wereld eindig, zowel in tijd als in ruimte?
Is de wereld zinnig?
Is over dit alles kennis mogelijk.

De kennismaking met theorieën en systemen die in de loop der eeuwen hierover
zijn ontworpen, heeft mijn denken wel aangescherpt en beïnvloed, maar zelfs
de meest vernuftige bouwsels konden me niet echt bevredigen. Zeker wanneer
de metafysica om de hoek kwam kijken bleef ik op mijn honger zitten,
misschien omdat het mij te zweverig voorkwam, maar waarschijnlijk
omdat ik dat gewoon niet begreep.

Omdat ik mij niet aangetrokken voel tot de postmoderne opvattingen en
anderzijds niet volgzaam genoeg ben om de grote waarheden van profeten
en leraars tot de mijne te maken, heb ik zelf gepoogd een voor mij
sluitend ‘systeem’ te ontwerpen.
Dit wereldbeeld, fragmentarisch en ongeordend hoewel vrij bevredigend,
wil ik nu, gebruik makend van een periode van grote vermetelheid en
met behulp van de tot op heden verworven kennis op het gebied van
neurobiologie en de kwantumfysica, trachten af te ronden.(1)

De te verwachten kritiek is natuurlijk hoe een dilettant deze toch
zeer ingewikkelde materie kan gebruiken als werktuig van zijn theorieën,
hoe hij zich überhaupt durft wagen op het terrein der specialisten.
Mijn tegenvraag is of een goede autohersteller noodzakelijk kennis moet hebben
van de gaswet van Boyle-Mariotte-Gay-Lussac en een goede chauffeur beter af is
met de kennis van verbrandingsmotoren en aerodynamica dan wel van de wegcode.

Een toevallige lezer zal zich ook wel afgevraagd hebben, waarom ik in mijn probleemstelling
niet heb gerept over welzijn en lijden, natuur en cultuur, religie, kunst en het "goede leven".
Deze belevingsvormen zullen in wat volgt zeker ter sprake komen, maar hierover zijn door
begaafde denkers in de loop der tijden zinvoller dingen gezegd dan ik ooit zal kunnen.
Ik vind trouwens dat niemand dienaangaande van mij iets te leren heeft.


(1) Mijn vertrouwen in de exacte wetenschappen hoop ik verder in dit werk te kunnen verantwoorden.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Lied van de Ingenieur (naar: Hymn of the Breaking Strain - Rudyard Kipling)

Ontwerper, constructeur let op:
Je dient zorgvuldig uit te vorsen
Welk gewicht en druk en schok
Je keuzemateriaal kan torsen
Want als een afgebeuld gewelf
Gans de constructie doet bezwijken
Boet niet de ligger maar jijzelf
Voor de ruïne en de lijken.
Niet de dwarsbalk maar jijzelf !

Maar al wie werkt met staal en steen
Heeft het wel eens overdacht
Hoe de goden soms gemeen
Omspringen met ònze kracht:
Zij gebruiken geen tabellen
Om onze kwetsbaarheid te schragen
Maar hun strenge borderellen
Eisen wat wij niet kunnen dragen:
Lasten die ons aanhoudend kwellen.

De studietekenaar berekent
Met formules en met normen
Wanneer een klinknagel zal breken
En een gebinte gaat vervormen –
Wanneer asfalt wordt beschadigd
En beton het zal begeven.
Wij echter, niet zo begenadigd
Ploeteren onbeschermd door 't leven.
Van uitputting en stress verzadigd.

Nochtans, wij plunderen de aarde,
Om tijd en ruimte te bewerken
Te afgestompt om nog de waarde
Van mirakels op te merken.
Tot, midden in de waan
Van onze superioriteit
Onze bouwsels ten onder gaan,
Blauwdrukken door de wind verspreid
Verwaaien en tot stof vergaan.

Wij hebben niet zoveel geluk
Als een balk of spant of stang
Als wij bezwijken onder druk
Beseffen w' onze ondergang.
Hoewel nergens wordt gesproken
Dat we onkwetsbaar zouden zijn
Schamen wij ons te zijn gebroken
Door al te grote last en pijn
Waarmee de goden ons bestoken.

Oh, Geestkracht, geheimvol en puur,
Wiens paden moeilijk zijn en lang,
Wees onze bijstand in het uur
Van nederlaag en ondergang;
Opdat wij, die op U vertrouwen,
Wij, geknakten en geknechten,
Heropstaan en opnieuw gaan bouwen,
Onze gebogen ruggen rechten
Verrijzen en iets anders bouwen

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
I
Sinds hij met spijt Het Geloof Der Vaderen uit zich had voelen wegebben, was het hem te moede of hij van de Boom der Onwetendheid had geplukt in plaats van die der Kennis.
Weg waren de vertrouwde zekerheden (als ze er al ooit waren geweest), verdampt het Grote Verhaal dat tot dan enige zin en richting aan zijn leven vermocht te gegeven.
Zijn innerlijke wereld was nu braakland, wachtend op andere en gefundeerder beplanting.
Nederig wachtend, anders dan de meeste geseculariseerden onder zijn kennissen, voelde hij geen enkele trots op wat zij hun geestelijke onafhankelijkheid noemden. Hij schaamde zich daarentegen voor zijn gebrek aan loyaliteit ten overstaan van een religie, die hem toch een steun en troost was geweest tijdens zijn verblijf in Vulcanus’ spelonken. Dat hij nu, in aangenamer omstandigheden, dit geloof verloochende, gaf hem een onbehaaglijk gevoel van trouweloosheid. Maar hij kon er niet omheen: deze vorm van escapisme was niet meer bruikbaar. De tweede vorm (daarvan was hij zich reeds geruime tijd bewust) was het vluchten in de virtuele wereld van de letteren. Die wereld was evenmin maakbaar als de reële, maar je kon tenminste de schepper kiezen en er voortijdig uitstappen als het te gortig werd; iets wat in de werkelijkheid niet evident was.
Als pril lezertje reeds had hij de onhebbelijke gewoonte om een schrift, waarvan de inhoud te pijnlijk-triest was, zwaar gefrustreerd door de kamer te keilen en zelfs volwassen had de confrontatie met realistische vertellingen een nefaste invloed op zijn gemoedsrust: naar pijnlijke toestanden moest hij in het gewone leven niet lang zoeken. Hoe men verdriet en pijn kan sublimeren, kwam hij pas te weten bij het ontdekken van het derde escapisme.
Hoe dan ook, hij was een lezer en had op die manier kennisgemaakt met vreemde en oude culturen, hun oplossingen voor diverse problemen en hun omgaan met vragen die (nog) geen antwoord kregen.
Kennissen van minder lage komaf hadden hem gewezen op Plato’s Dialogen, in die tijd dè kennismaking met de Griekse filosofie en geprezen door christelijke én vrijzinnige leraren.
Ook had hij enkele meesters gehad, die het als hun plicht beschouwden de toekomstige handwerkers wat verder te laten kijken dan de muren van de werkplaatsen en te helpen wennen aan de gewijde stilte van leesplaatsen en bibliotheken. Na wat rondneuzen in de ontzaglijke winkelcentra van Geestelijk Leven wist hij wat voor hem níet hoefde: levensbeschouwingen gesteund op het bovennatuurlijke, westerse én oosterse mystiek, het esoterische en het paranormale.
Wat hij zocht was inzicht, de vrucht van redeneren en observeren, een levensbeschouwing even vermetel als voorzichtig, gesteund op het beste van de westerse filosofieën.
Hij werd al vlug geconfronteerd met enkele bizarre fenomenen: theorieën die in de meeste overzichten beschreven werden als diepzinnig en verheven konden hem niet bekoren, sommige idealistische(2) redeneringen vond hij gekunsteld en sofistisch, hij had meer ontzag voor de scherpgeslepen godsbewijzen van eerbiedwaardige kerkvaders dan voor hun intellectuele eerlijkheid en zijn intuïtieve sympathie ging uit


(2) Hiermee wordt niet het nastreven van een ideaal bedoeld maar een stroming waarin de idee of de menselijke geest centraal staan. Verderop in dit werk is een hoofdstuk ‘De filosofische stromingen’ opgenomen.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

naar door de weldenkende intelligentsia uit zijn jeugd vermaledijde pessimistische vitalisten.
Kortom, hij had een nogal eigenzinnige voorkeur en onverdroten ging hij door met het verzamelen en consumeren van alle wijsgerige werken die hij kon te pakken krijgen. Dit alles resulteerde in een filosofische chaos van jewelste; hij moest een eindje touw uit die ontzaglijke gordiaanse knoop van stelsels en systemen kunnen lospeuteren en met engelengeduld het kluwen ontwarren: hij moest een methode hebben.
Hij bezat een oude verhandeling(3) waarin dit begrip werd gehanteerd om uit een waaier van twijfels toch iets onbetwijfelbaars te distilleren en hij vatte de gedachte op om die methodische twijfel ten eigen bate te gebruiken. In plaats van zich te laten ontmoedigen door alle tegenstrijdige concepten, kon hij ze met elkaar confronteren, vertrouwen op de eensluidende delen en de afwijkende minutieus op hun merites tegen elkaar afwegen. Hij vertrouwde erop dat, al leverde dit geen absolute zekerheden op, de relatieve hem voldoende fundament voor een bevredigend wereldbeeld zouden geven. Dat hij er (nog) niet in slaagde de oorzaak van paradoxen in de onderscheiden visies te achterhalen, irriteerde hem mateloos, alsook zijn onvermogen om een intuïtieve kritiek op de hem tegenstaande denkpatronen met onverdachte argumenten te staven. Mettertijd begon zich dan toch uit de wirwar van tendensen een beeld los te maken, een steeds meer herkenbaar wordend patroon, dat op uitdeinde tot wat hij met enige zelfspot ‘zijn systeem’ noemde. Behalve enkele aantekeningen was nog niets in woorden vastgelegd en hij begon te beseffen, dat zijn geheugen niet zou volstaan om de vruchten van zijn gepeins geordend te bewaren. Het beloofde een eindeloos verhaal te worden, een definitieve versie zou er wel nooit komen, maar zolang hij leefde, kon hij blijven schaven en bijstellen en daarna was alles vanzelf opgelost…


(3) René Decartes: Vertoog over de methode
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

…Ik ben niet bijgelovig. Terwijl ik het zware gordijn wegtrok maakte ik me op om een paar stoeiende muizen de daver op het frêle lijfje te jagen. Groot was dan ook mijn verbazing, toen een ietwat transparante gestalte mij vertrouwelijk toeknikte en me met stoffige stem toevoegde:
- “Kai mono auto eina.”(4)
-“Parmenides,” riep ik, eveneens in het Grieks(5), “wat een toeval!”
-“Toeval”, sneerde de Eleaat, “zou niet mogen bestaan voor het kennend verstand.”
Ik reageerde niet en hij vervolgde streng: “Mij kwam ter ore, dat gij u zelve onledig houdt met de ontologie, deze hachelijke materie, en ik verheel nog enkele andere strapatsen.”
Ik had het onaangename gevoel, dat hij in mijn hoofd kon kijken en duwde de gedachte aan deze ‘strapatsen’ haastig weg. Zijn taalgebruik was zo belegen als zijn voorkomen, maar hij kwam dan ook van ver.
-“Ik kan billijken”, vervolgde hij, “dat ge rondstruint in de wijsgerige gaarde, die vruchten van kennis en wijsheid belooft, maar hoe haalt ge het in zeusnaam in uw dubbele kop om in de zijnsleer emplooi te zoeken?”
Het is inderdaad zo, dat er vele wegwijzers over levenskunst en esthetiek, zingeving en ethiek bestaan, meer dan er destijds uilen in Athene waren, bakens voor de goedwilligen onder ons en buiten de horizon van hen, die er het meeste baat zouden bij hebben.(6)
-“Levenskunst vraagt zelfkennis, motivatie en daadkracht, maar ook kunnen omgaan met tijd en eindigheid,” oreerde ik, alsof ik het ter plekke uitvond, “ uw eigen leraar staat bekend als opvoeder en vermaner, hij verfoeit het oude volksgeloof en antropomorfisme(7), en poneert een eeuwig, onveranderlijk ‘zijn’ als hoogste wezen, een god met monotheïstische of pantheïstische trekken. U hebt dat toch van hem overgenomen?”


(4) 'Alleen het zijnde is.'
(5) Wie tot hiertoe meegegaan is in het verhaal zal zich niet vlug meer verwonderen.
(6) Verdenk me niet van laatdunkendheid. Vele denkers, en zeker niet de minste, hebben de moraal – sociale èn existentiële – tot hun werkterrein gemaakt, en elk ‘naar inzicht en vermogen’, zowel de rationele als de emotionele mens bemoediging en troost verschaft. De samenlevingen waar dit voedsel in de etalages ligt, zouden, samen met die welke baden in godsvrucht, oorden van paradijselijk welbevinden moeten zijn.
(7) Aan niet-menselijke wezens (i.c. homerische goden) worden menselijke eigenschappen toegeschreven.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

-“Èn vervolmaakt,” meesmuilde Parmenides. “Ach, Xenophanes,” vervolgde hij, onderwijl een baardlok om zijn wijsvinger krullend, “al bij al een goede meester, autoritair, streng, maar hij hield echt van mij… denk ik…,hij heeft me althans niet vaak pijn gedaan.” Hij schokschouderde even als om zijn timiditeit af te schudden en ging dan met gekruiste armen en een belerende houding tegen het muurgordijn leunen. “Hij valt er niet doorheen”, flitste het door mijn hoofd, “bezit deze verschijning oppervlaktespanning!?”
-“Mijn omzwerving langs menige ψυχή(8) heeft aangetoond dat het godsbeeld aan metaforische verschuiving onderhevig is, in mijn tijd is het geen empathische en rechtvaardige vaderfiguur maar, al naargelang de intellectuele status, een met alle menselijke ondeugden bekleed, fraai uitziend superwezen van olympische afmetingen en even onberekenbaar als de mediterrane natuurkrachten, of…” hij hapte even naar lucht, “…een sacrale bron, boom of dier, een illustere voorouder, een chtonisch(9) idool, geflankeerd door een bonte stoet van faunen, nimfen, panisken en daimonen, even kleurrijk als de votiefbeelden in hun heiligdommen.”
-“Maar…”, hij was nu echt buiten adem, wat mij de gelegenheid gaf te vragen: “…er wordt geofferd aan de goden, ze worden dus als machtig beschouwd en vooral: als werkelijk bestaand?”
-“Ze bestaan alleszins in de gedachten der mensen, als zodanig zijn ze in de werkelijkheid. Ze maken ook deel uit van ons wereldbeeld en er wordt terdege rekening mee gehouden. Maar net als stervelingen zijn ze onderworpen aan een onwrikbare noodzakelijkheid, μοίρα(10), dat door de Mileziërs als principiële natuurwet wordt gedacht.”
-“Dus Thales en de twee Anaxen,” trachtte ik grappig te zijn, “beschouwen het onvergankelijke principe als een goddelijke ‘primus inter impares’?”
Hij verwaardigde zich een scheve grijns, -“De goden voldoen gewoon niet als verklaring voor de wereld, dat doet alleen een wetenschappelijke theorie van een α̉ρχη(11), als


(8) Psychè
(9) (Half)god van de natuur en/of de onderwereld.
(10) Moira
(11) Archè (begin): oerstof.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

oorsprong of als onvergankelijk en onveranderlijk element, waaruit het zijnde is opgebouwd. Er is dus geen sprake van een soort oppergod, die de andere goden wil vernietigen zoals die jaloerse bijbelse Jahweh(12).”
-“Ik ken er nog zo enkele”, ik bereed even één van mijn stokpaartjes, “en die eveneens niet te spreken zijn over de Griekse beginselen en ieder die ze is toegedaan.” – Touché!
-“Echt iets voor die voormalige nomadenclans,” snoof hij, “hun enige rijkdom is hun vee en een groot nakomelingschap om het te hoeden, elke niet-reproductieve liefdesdaad is hun een gruwel en dus ook voor hun god…”
“… maar wat heeft dit met de zijnsleer van doen?… Waarom heb je me eigenlijk opgeroepen met je vertwijfeld piekeren?”
-“Alles hangt met alles samen,” mompelde ik.


(12) Exodus 20:4-6
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

II

In het schoollokaal van zijn jeugd zaten heel wat boerenkinderen, ten wier behoeve enkele lessen ‘elementaire landbouwkunde’ werden ingelast, teneinde de door overlevering en ervaring verworven kennis van hun vaders te systematiseren en actualiseren.
Zo maakte ook hij kennis met foerage en meststoffen en de onderscheiden landouwen waarop het dorp was neergevlijd. De onmetelijke speeltuin die voorheen gewoon ’t Veld heette, bleek een lappendeken van akkerlanden met namen als Groot- en Kleinbroek, Bernapiet, Gijven, en een klaarblijkelijk onguur gebied dat hij ooit met de krachtterm ‘Akkerdju’ had horen benoemen(13). De signatuurleer, waarbij Onze-Lieve-Heer zelf de bestemming der gewassen had aangeduid (de drie v-vormige vlekken op de klaver betekenden ‘Voer Voor Vee’), viel aan de onttovering ten prooi, evenals het in een sprookjessfeer badende mysterie van de voortplanting. Voor dit laatste was evenwel een buur debet: in de stallingen van de veehouderij was al eens een kalving mee te maken, een onfris, slijmerig, en anderszins onappetijtelijk gebeuren waaraan soms ook wat getouwtrek te pas kwam. Desgevraagd kreeg hij thuis te horen ‘dat het bij de mens ook zo ging’, na dit benedictijnse anti-afrodisiacum(14) waande men hem voorgelicht.
De estheet in hem worstelde met de discrepantie tussen de vlekkerige, onberekenbare werkelijkheid en de serene, heldere wereld, die verborgen lag achter de blauw gekafte boeken van de dorpsbibliotheek, en die volgens de ouden de enige ware was.

“Amen, disco vobis, nisi granum frumenti cadens in terram mortuum fuerit, ipsum solum manet: si autem mortuum fuerit, multum fructum affert.”(15)
Een misdienaar van de katholieke eredienst hanteerde, behalve het ablutie- en wijwatervat, ook meer latijn dan de modale drogist of apotheker, hij(16) werd verondersteld de responsoria en psalmen te dialogeren zoals de romeinse missaal voorschreef (begrijpen hoefde niet zo), maar dat leverde hem niet veel intellectueel gezag op. Althans niet bij de potige en pissige zoon van boer Vangeyt die hem een brei beschimmelde tarwe in het gezicht smeerde “...met de complimenten van onze pa en of hij nu wist wat dood graan was.., kwezel!!” Het was een te nat voorjaar geweest.
Al had hij vaak last van een oprispend geweten, een kwezel was hij niet, en dat iemand, die zich de mensgeworden waarheid noemde, zo'n kromme metafoor liet boekstaven ergerde hem buitenmate. De homilie van menige uitvaartmis die hij moest 'dienen', verwerd door deze als troost bedoelde frasen tot een dubbele bigotterie: de herder deed of hij het meende en de kudde deed of ze het geloofde en knikte devoot ja en amen, ook de oude Vangeyt die toch beter wist.


(13) Bedoeld wordt: Akkershoofd (akkershuë(f)t), vandaag een recreatiegebied.
(14) Odo van Cluny (879-942), Benedictijner abt: ‘De schoonheid van het lichaam zit slechts in de huid. Als de man echter kon zien wat er onder de huid zit, zou de aanblik van de vrouw hem doen walgen… Als wij spuug of drek met geen vingertop willen aanraken, hoe kunnen we er dan naar verlangen deze zak vol drek te omhelzen’? 
Odo is heilig verklaard.
(15) “Voorwaar, ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij rijke vrucht.” Joh.12.24
(16) Alleen jongens werden dit ambt waardig bevonden.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Aan weerskanten van het zingevingscontinuüm bevinden zich respectievelijk Betekenis en Waarheid. Sommige vaten van diepzinnigheid beweren dat de uitersten elkaar vinden in een ultieme verstrengeling(17), culminerend in het Absolute: het Hoogste Zijn.
Waarheid, Betekenis, Absolute... zijn vlottende woorden, je kan er zowat alles mee aanvangen, maar 'zijn' is een evidentie als een fietsenrek: er bestaat niets anders.
Hoewel...
'Het heelal omvat subjectieve geestestoestanden als vreugde en verdriet, het ervaren van rood,het gevoel in een geblesseerde teen. (…) Het soort entiteiten waar wiskundigen zich in verdiepen – niet alleen getallen en cirkels, maar ook n-dimentionele variëteiten, Galois-systemen en kristallijne cohomologieen – is onvindbaar in de wereld van ruimte en tijd. (…) Zaken als goedheid, schoonheid, mathematische entiteiten, logische wetten: het is allemaal niet echt 'iets', zoals geestelijke zaken en materie dat zijn. Maar al evenmin zijn ze niet echt 'niets'.”(18)
Een bergketen is een zijnde, en ook een leeggeblazen en beschilderd ei, gelegd door de paashaas, maar enkel voor de massa en niet voor intellectuele racisten zoals de presocraten, ingezonderd de eleaat Parmenides.
Voor hem zijn 'denken en het voorwerp van het denken een en hetzelfde. (…) Alleen het zijnde is, het is onmogelijk dat het niet zou zijn.'(19)
Alleen het zijnde is, het niet-zijnde is niet, dat is geen fietsenrek maar een hele fietsenstalling.
Onze protagonist wist zich al bestempeld als materialist (in filosofische zin, maar toch...) omdat hij het atomisme van Democritus niet ongenegen was, maar weggezet worden als een tweehoofdige meeloper met de ' reed'loze scharen'(20) was er toch wat òver...
Trouwens, wat bedoelde die oude gek dààr nu eigenlijk mee?


(17) Ουρόβορος (οuroboros: de slang die zichzelf in de staart bijt) is ook een symbool van het eeuwig terugkeren en de eenheid van alles.
(18) Jim Holt: Waarom bestaat de wereld? p.17
(19) A.B. Roels: Vijfentwintig eeuwen filosofie. p.14
(20) Parmenides: Over de Natuur. VI
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


-'Nimmer nog werd ik zo respectloos bejegend,' bromde Parmenides, terwijl hij, om te imponeren, zich een weinig in de lucht verhief, 'en ik kan je verzekeren, er wordt in ons pantheon heel wat afgeredekaveld. Ik mòest wel materialiseren om te weten te komen waarom ik deze krenking verdien!'
-'Pure frustratie, doorluchtig fantoom,' kermde ik, 'dan zoekt een mens enige kennis die wat boven het mechanistische uitstijgt, word hij belaagd door metafysische abstracties die culmineren in zwijmelende nietszeggendheid... Ik had net zo goed katholiek kunnen blijven!' Een opkomende drift maakte mij welbespraakt. 'In de taveerne word ik als een freak gemeden sinds ik hiermee bezig ben, bespot als Socrates door Aristophanes...'
Als twee Siamese goerami's(21) bekten we elkaar nog een poosje gezellig af tot Parmenides zwichtend de armen in de lucht stak:
– 'Al goed, al goed, ik zal maar weer eens de wijste zijn. En ik kan inderdaad niet loochenen dat door sommigen in ons convent het serieux waarmee tijdeloze denkers worden bekleed, als ze het al zelf niet doen, zwaar wordt gerelativeerd.'
– '...'
– 'Om aan het aanhoudend geredetwist een eind te maken heeft men mij, als onbesproken logisch metafysicus, - al is niemand veilig voor de verborgen agenda der hermeneutici - op zoek gezet naar een geschikt medium voor channelling(22): iemand met gemiddelde intelligentie en niet te veel verbeeldingskracht, met meer talent voor kritiek dan voor creativiteit, met een groot ego en een laag zelfbeeld, voor wie de suprematie van de psyche over fysieke geen evidentie is. Zoek een ex-verslaafde, zeiden ze,' – hij lachte me stralend toe – 'die hebben geen illusies over de wereld en zichzelf. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt, zeiden ze.'
Nu wist ik het: een verlaat delirium hield mijn bewustzijn gegijzeld, de abusus had mijn hersenen verbouwd, mijn


(21) Beta Splendens: vechtvis.
(22) New age-jargon: doorgeven van nieuwe (i.c. filosofische) leer door spirituele entiteiten.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


manmoedige onthechting was te laat gekomen: tremor, hepatitis en korsakov zouden mijn deel worden... Help!!
Weer las Parmenides mijn gedachten:
– Nee, je gaat niet confabuleren,(23) en stop dat weeklagen! Denk jij dat wij, allen die je de komende tijd willen coachen(24), zulke exempels van voortreffelijkheid waren? Je ziet maar weer wat al die boterhamfilosofen aanrichten...
Welaan dan, “διὸ ἀναζωσάμενοι τὰς ὀσφύας τῆς διανοίας ὑμῶν”,(25) zoals mijn oude meester placht te zeggen...'
(– 'Leugenaar, het is een vers uit de eerste brief van Petrus ')
– ' ...vertrouw op je mentoren en je slecht karakter, zeg me je meest problematische woord en schenk me zwenst maar iets in.' De sadist had me aan de haak:
– 'Waarheid natuurlijk!'
– 'In jouw taal is er het woord wâr dat waar, juist, oprecht, betrouwbaar betekent, bij ons is er άλήθής (alèthés) dat bovendien ook 'werkelijk', 'feitelijk' wil zeggen. Onderstreep maar wat verlangd wordt.'
– 'Ik hou het simpel: een uitspraak die overeenkomt met de feiten is waar, de rest is onzin.'
– 'Zinloos, zeggen de positivisten, niet onzinnig.'
Wat een punaisepoetser, ik geeuwde als een verveelde oester:
– 'Is het nu in 's hemelsnaam mogelijk mij in waarheid te verduidelijken waar ik al zo lang zit op te broeden?'
– 'Onze toenmalige wereld was kleiner dan deze, maar zeker niet minder chaotisch. Wie een beetje contemplatief was aangelegd zocht soelaas in de harmonie en regelmaat waarmee het uitspansel zich aan ons voordeed.
Sommigen van ons vergaapten zich zodanig aan de sterrenhemel dat ze over hun eigen voeten struikelden, tot grote hilariteit van de meer prozaïsche medemens die in de pomperijen van zijn goden voldoende verklaring voor dit tranendal vond.
Het ei waarop mijn illustere collega's zaten te broeden was de archè, ik zei het reeds eerder.
Voor Thales was water de oerstof, voor Anaximenes lucht, voor Heraclitus het vuur. Maar let wel, deze beginselen


(23) 'Eerlijk liegen', iemand met het syndroom van Korsakov is ervan overtuigd dat hij de waarheid vertelt.
(24) Zijn taalgebruik huppelde over de eeuwen als waren het tuinhegjes.
(25) 'Omgord daarom de lendenen van uw verstand.' Pet. 1:13
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


waren niet enkel elementen, metafysici zouden ze bezield noemen, hylozoïstisch,(26) Materialisten als jij zouden kunnen zeggen: organisch.'
– 'Niet slecht bekeken van die mannen, je zou bijna denken aan de oersoep, een waterig, gashoudend mengsel, verhit door elektrische ontladingen, maar die is de bron van het leven, niet van het ganse zwangere zwerk met aanhorigheden.'
– 'Anaximander vond dit ook veel te reëel,' zei Parmenides, 'moet je horen: “Het begin van de wezens is het απειρον (apeiron), het Onbegrensde; en van waaruit het leven van de wezens voortkomt daarin voltrekt zich ook hun vernietiging, volgens noodzakelijkheid, aangezien ze allemaal, de één na de ander, de straf en de boete van de ongerechtigheid betalen, naar de regel van de tijd.” en nu gij.'
– 'Een abstract beginsel dus, zo onbepaald dat het onwaarneembaar is, en op één of andere manier goddelijk. Die Anaximander was een echte ietsist!'
Parmenides keek streng:
– 'Bespaar me je nieuwerwetsigheden. Wat mìj het meest stoort, is dat zij door hun speculaties de aanzet hebben gegeven tot een vervreemding die tot jouw tijd voortduurt.'
– 'Jij moet spreken,' riposteerde ik, 'jij veegt Waarheid, of het Ene, of God, of Logos, of Zijn, allemaal op één eensoortige, gehele, onschokbare en niet-ontstane hoop, en wij moeten maar proberen er iets van te begrijpen.''(27)
– 'Hoho, wacht eens even, 'de Eleaat stak afwerend de handen vooruit,' nooit oordelen voor je de ware toedracht kent. Geef me nog wat Metaxa en concentreer je, het gaat hier nog een tijdje duren.
Ik moet eerstens wel zeggen dat het nogal pretentieus is om op wat flarden tekst en overlevering, plus een dialoog die niemand, met uitzondering van een enkele academische filosoof, ooit volledig heeft doorworsteld,(28) een hele kosmotheologische ontologie te baseren die wel moet leiden tot totale verwildering van de geest.


(26) Hylozoïsme: opvatting die stelt dat alle materie in zekere zin levend is en dat er geen onderscheid tussen materie en geest getrokken kan worden.
(27) Luciano de Crescenzo: De geschiedenis van de Griekse filosofie p.110
(28) Plato: Parmenides
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Tweedes: het verheven register van het Attische Grieks werd niet altijd geëffectueerd door accuratesse, simpel gezegd: het is de vraag of het erfgoed van de doxografen(29) wel spoort met de autografen(30). De Miletiër Thales heeft in een lucide (of wankel?) moment eens verkondigd 'dat de aarde als een schip op het oerwater drijft', en je weet nu zelf wat ze ervan gemaakt hebben(31).
Derdes: Mijn confraters situeren de archè, bepaald dan wel onbepaald, tegenover het niet-bestaande, zodoende trappen zij in de val van de dubbele substantivering: de grammaticale en de ontologische. Ze creëren ze een begrip, een plaats, een toestand, voor mijn part een platoons idee, waarin dingen niet bestaan: het Niets.'
– ' Terwijl ze eigenlijk lege ruimte bedoelen?'
– 'Ik vrees het, de ezels kunnen er zich hier nog iets van voorstellen, alhoewel, een onbegrensde lege ruimte, ik wil het wel eens zien. Kan jij je trouwens iets inbeelden dat niet bestaat?'
Ik, zonder aarzelen:
– 'Zwarte sneeuw, roze olifanten, bescheiden filosofen, hahaha!'
– 'Spreek voor jezelf, plezanterik, woordconstructies met delen die elkaar uitsluiten of tegenspreken zijn geen werkelijkheidsvoorstellingen. Bedenk maar eens iets dat niet associeert met een zijnde.'
– ' Wacht eens, ik weet iets..., een bremst!'
– '???'
– 'Laatst, op een ochtend, botste ik haast op de jonge Josephus die in gestrekte draf naar het dorpscentrum liep. Onverwijld riep ik hem toe: “Josephus, zoon van Bonfilius, waarheen zo haastig op dit vroege uur?” Hij antwoordde zonder plichtplegingen: “Naar een leidekker, ik vrees dat mijn dak de voorbije nacht ernstige schade heeft opgelopen.” “Hoezo, mijn vriend,” zei ik, “wat is er dan gebeurd? Vertel het me met spoed.” “Welnu, mijn eega en ik, hadden, ondanks het barre weer: het regende en het woei, ons vermeid in de echtelijke sponde, waarna we moe maar tevreden in Morpheus' armen wegzonken. Na slechts


(29) Auteurs uit de oudheid die een beschrijving gaven van de meningen van de filosofen.
(30) Oorspronkelijke documenten.
(31) Peter Sloterdijk: Sferen p.916
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
p. 15


luttele uren slaap schrokken we beiden op van een hevige schok: iets had zich onder groot geraas op het dak gestort, ongetwijfeld met averij tot gevolg. Mijn lieve Nestorine hervond het eerst haar beheersing en riep uit: “Voorzeker is er een bremst op ons dak terechtgekomen!” Ik moest toegeven dat dit inderdaad hoogstwaarschijnlijk het geval was...”
– 'Wat is in Pallas' naam een bremst?' bitste Parmenides.
– Tja,' zei ik, 'ik heb Josephus hetzelfde gevraagd, hij was duidelijk geïrriteerd: “Denk jij nu echt dat ik in het host van de nacht, bij zo'n weer, op het dak ga klimmen om te weten wat een bremst is?'
Parmenides giechelde:
– 'Hihihi, gewis een aardige scherts, ik kende hem nog niet.'
– 'Hij heeft nochtans een baard die kan wedijveren met die van jou,' zei ik, 'maar is de boodschap aangekomen?'
– 'Luid en helder, je gebruikt een inhoudswoord, in jouw taal zonder inhoud,(32) dus leeg, om naar niets te verwijzen, als metafoor kan het tellen. Maar in jouw beschrijving van het gebeuren tonen zich eigenschappen die kunnen aanzetten tot speculatie, naar mijn mening mag er niets zijn om over te speculeren.'
De spelbreker, één ondeelbaar moment had ik me geniaal gevoeld:
– 'Is de zin van het zijn en het niet-zijn dan eigenlijk een schijnprobleem, bedoeld om om beroepsfilosofen aan emplooi te helpen?'
– 'Het probleem is dat het misbruikte woorden zijn. Zijn is een zelfstandig werkwoord (Pamfilius is/is niet...in bed), maar ook een koppelwerkwoord ( Pamfilius is/is...niet moe) en een hulpwerkwoord ( Pamfilius is/is niet...gedumpt). Merk op dat de negatie niet slaat op is maar op in bed, moe, en gedumpt.
Zijn heeft, net als zijn synoniem bestaan, geen negatie die op zichzelf slaat. Beweren dat een bremst niet bestaat (behalve natuurlijk als kolderwoord) is onzin..., heu..., zinloos, van iets het niet-bestaan proponeren is een hachelijke zaak, ondanks de gezwollen literatuur hierover.'


(32) In het Duits betekent het werkwoord bremst: (hij/zij) remt.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
p. 16


– 'Dus de caduceaanse volzin(33) die De Snor van Messkirch(34) gebruikte kan hier ook niet helpen? Ik heb hem hier ergens staan...
“Deze in het Geheel afwijzende verwijzing naar het ontvliedende zijnde in het Geheel, als hetgeen het Niets in de Angst het bestaan omknelt, is het wezen van het Niets: het nieten.” Hij is nota bene een acoliet van jou.'
– 'Het is taalmisbruik, dat iets verborgen enkel suggereert maar niet aantoont. De filosofie-oude-stijl is in deze kwestie zelf dualistisch; enerzijds is er de redelijke evidentie: bestaan behelst ook niet-bestaan; anderzijds vraagt het aanschouwelijk maken van deze evidentie een opstapeling van transcendentale logica die het arme brein vermoeid en beurs maakt zodat het bereid is deze gewaarwordingen als emanaties van Het Niets te percipiëren.'
– 'Dit is ook fraai: “Wees telkens en telkens indachtig dat, hoe veelsoortig en verglijdend het aanzicht der dingen zij, hun grond en hun waarde, hun vermogen en hun zin daarin gelegen zijn, dat zij in wezen één werkelijkheid zijn, welker volstrekte werkelijkheidskarakter ook alleen, buiten alle verstandelijke overweging en bewijsvoering om, ja, alle bewijsvoering ten spijt, louter door de macht van haar werkelijkheid, zichzelf grondvest en verantwoordt. Besef dat wat het νούς(35) begrijpt, noch ruimte, noch tijd, noch stoffelijkheid is, al openbaart het zich daarin; dat het niet gebroken wordt tot de veelvuldigheid van gestalten waaronder het zich voordoet, noch wordt meegesleept met de beweging die de voorstelling allerzijds waarneemt; doch dat het als onvergankelijke en onbewogen werkelijkheid alles schraagt en grondt en Is, En de geest, één met het Zijnde, doorvademt in één blik de ganse volheid van Zijn, dat zich niet in oneindige verten uiteenspreidt in een voorgesteld heelal, noch ook zich samentrekt op de schijnbare stip van uwen geest, doch, als alom Hier en eeuwig Nu, in den geest tegenwoordig is, zoals ook de geest, de enge grenzen der ikheid overschrijdend, geheel het Zijnde in zich omvangt: want geest en Zijn zijn één.”(36)'


(33) Pim Lemmens: Tegenpolenparen – Filosoferen tussen uitersten.
(34) Martin Heidegger.
(35) Intellect, geestelijk inzicht.
(36) Peter Brommer: Het leerdicht van Parmenides.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
p. 17


– 'Het heeft wel iets, als hier bedoeld wordt wat ik denk dat hier bedoeld wordt, kan ik er mij in vinden. Jammer dat het niet wat klaarder kan.'
Mijn klomp brak in splinters uiteen, hier sprak nu één van hen van wiens duisterheid en pluri-interpretabiliteit heelder generaties filosofen hadden geleefd. Had ik al een dubbele kop, dan kwam er nu een punt aan:
– 'Als het dan zo helder in je hoofd zit, waarom heb je er dan zo'n Pythiaans(37) leerdicht van gemaakt?'
– 'Om indruk te maken tiens, ben jìj nooit verliefd geweest?'
– 'Verliefd? Ik vrees dat je opus niet veel indruk op een agnost als Xenophanes zal gemaakt hebben.'
– 'Xenophanes was mijn leraar en in mijn ogen een oude man. Ik was in die tijd een aanvallige knaap en hij hield ervan om met mij samen, innig gearmd, te flaneren op de agora. Wanneer ik dan, uit affectie of uit plaagzucht, mijn hand tussen zijn chiton stak om zijn naakte lende te strelen legde zich de naglans van zijn jeugd over zijn ernstige gezicht, terwijl hij onverdroten verder ging met zijn onderricht. Hij was zo graag mijn εραστές(38) geworden maar ik was een blaag en kon zijn archaïsche hofmakerij slechts matig valoriseren. Had ik de tijd genomen om wat te rijpen dan waren we misschien een harmonieus koppel geworden en was me heel wat wroeging en torment gespaard gebleven. Maar als zelfs de goden niet kunnen optornen tegen het noodlot..., ik ontmoette Ameinias en legde direct mijn hart aan zijn voeten. Ook hij was ouder dan ik maar niet zoveel als Xenophanes, hij was arm en zag er gewoontjes uit en hij was een adept van Pythagoras...'
– 'Leerde je van hem wiskunde of muziek?'
– 'Simpele ziel, ik leerde van hem de tempelslaap en het navelstaren!'


(37) Pythia: orakelpriesteres te Delphi wiens profetieën gevoeglijk schitterden in criptiek en multi-interpretabiliteit.
(38) Erastes: minnaar van een knaap.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
p. 18


Inzicht

Zacht viel de spiegel dicht,
Opnieuw tot wand geronnen,
Gestold weer tot gezicht,
Zonet door het getal overwonnen
Zodat ik elke waarde
Van een gave omtrek
Uit mijn navel kon leren.
En noch het geruis,
Noch het haken in mijn kleren,
Kon mijn blik terugslaan
Van de werkelijke deuren...

Wie duidt het euvel
Dat ik sindsdien
Mijn evenaar zelfzeker heb verlegd,
Mijn areaal heb aangepast
Aan eigentijdse kleuren?


--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Laatst gewijzigd door Eddie Coppens op 01 nov 2018, 16:00, 3 keer totaal gewijzigd.

Gebruikersavatar
Eddie Coppens
Posts in topic: 2
Berichten: 464
Lid geworden op: 05 sep 2018, 18:08
Contacteer:

Bericht door Eddie Coppens » 23 dec 2018, 18:10

VAN MUIZEN EN FLIPPERKASTEN

Geschaalde en gelaagde entiteiten










Eddie Coppens

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
III
In het zinveld van de pseudo-'s en de para-'s prijkt Waarheid met een hoofdletter en
als een emotie. De mystieke eenheid van het Ik met het Absolute, de vrede, vreugde,
onvoorwaardelijke liefde en ruimte- en tijdloosheid gaat gepaard met een grote
activiteit van de belonende systemen in het brein(39), wat de kip is en het ei hangt af
van de gezindte en de intellectuele eerlijkheid van de betrokkene maar de beleving is
hallucinant reëel. Sjamanen, soefi's, kerkvaders, anachoreten en een enkele
professor hebben er in alle tijdsgewrichten mee geëxperimenteerd en gelaboreerd,
hun heiligheid, hun sociale en/of financiële status ten bate. Afzondering,
contemplatie, gebeds- en ademhalingsmethoden, alchemie, vasten, desnoods
alcohol en opiaten, sedert de zondeval snakt de mens naar verlichting in dubbele
betekenis. In een essay uit 1963 laat de jezuïet Johan de Wit zijn eruditie waaien
over de hesychastische gebedsmethode, die het gebed met de ademhaling verbindt
of liever met het belemmeren ervan(40). Hij geeft de Yogasoetra, een in de tweede
eeuw AC in het Sanskriet opgestelde samenvatting van eeuwenoude teksten door de
Indiase filosoof Patanjali, de oudste brieven. “Door het ritme van de ademhaling
te reguleren en geleidelijk te vertragen worden bewustzijnstoestanden
toegankelijk die de gewone sterveling alleen door de slaap binnengaat”'.
Eenzelfde respiratoire mismeestering gebeurt bij de islamitische Dhikr - het
recitatief herhalen van de goddelijke naam – onder andere beschreven door de
Perzische anti-rationalistische filosoof en soefi Al-Ghazali zo'n dertienhonderd jaar
later, luidens volgend directief uit de twaalfde eeuw:
“(...)de adem wordt uitgezonden onder de linkerborst (om het hart leeg te maken) en
dan wordt het woord 'â' uitgeademd van de navel uit (tegen de sexuele duivel);
vervolgens wordt 'ilâha' uitgesproken op de rechterschouder, en 'illâ' in de richting
van de navel; tenslotte zegt men met kracht “Allâh” in het lege hart”.Ruim een eeuw
later preciseert de soefi Simnânî dat de wervelkolom kaarsrecht moet blijven bij deze
oefening, hetgeen zoals hij zegt, “een pijnlijke en zuiverende dwang is”.
Edoch, de habijt is nader dan de kovel, bij het aanbreken van de hesychastische
lente blijft de welwillende ironie achterwege, het solitaire leven en het mentale gebed
van de oost-christelijke heremieten krijgt een respectvolle waardering.
De Sinaïtische variant situeert zich in de eerste eeuwen van het christendom en is
gecentreerd rond de ‘nepsis’, een bijzondere aandachtsspanning en waakzaamheid
van de geest, die de stromende voorstellingenreeks der gedachten moet uitbannen
en zich moet zuiveren van het gepassioneerde deel van de ziel. De aanroeping van
de naam Jezus in het ‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij’ (het
jezusgebed) houdt bewust het uitwendige aspect van de handeling zo eenvoudig
mogelijk, teneinde de bovennatuurlijke genade vrijelijk het hart, als zetel van het
intellect en de gedachte, te laten instromen.
Het Byzantijnse neo-hesychasme van de dertiende eeuw herstelt de koppeling
tussen de mystiek aan de pneumatiek: “Het inhouden van de adem disciplineert de
geest, onmisbare voorwaarde voor geestelijk leven”.
Bij het zorgvuldig effectueren van de “Methode van het heilig gebed en de aandacht”
gaat men zo niet het Taborlicht, dan toch zeker 'zijn pere' zien:


(39) Dick Swaab: Wij zijn ons brein.
(40) J. de Wit, S.J.: Ademhaling en de hesychastische gebedsmethode; Streven jaargang 17.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
“ Ga dan in een rustige cel zitten, in je eentje ter zijde in een
hoek, en doe wat ik je zeg: sluit de deur en verhef je geest
boven al wat ijdel, anders gezegd tijdelijk is. Druk vervolgens je
baard op de borst en keer je lichamelijk oog met alle aandacht
naar het midden van de buik, anders gezegd de navel. Beklem
dan zo het inademen van de lucht die door de neus gaat, dat je
niet gemakkelijk ademhaalt, en speur op geestelijke wijze
binnen in de ingewanden om er de plaats van het hart te
vinden, waar alle krachten van de ziel zich gaarne plegen op te
houden. Aanvankelijk zul je een hardnekkige duisternis en
dichtheid aantreffen, maar wanneer je volhoudt en deze
bezigheid dag en nacht beoefent, zul je, o wonder! een vreugde
zonder einde vinden. Want zodra de geest de plaats van het
hart heeft gevonden, ziet hij terstond wat hij nooit geloofd heeft;
hij ziet immers de ingeademde lucht die zich in zijn hart bevindt,
en hij ziet zichzelf geheel helder lichtend en vol van
onderscheiding. Zodra voortaan een gedachte de kop opsteekt,
verjaagt en vernietigt hij hem, nog vóór dat hij zich voltooit en
aanschouwelijk wordt, door de aanroeping van Jezus Christus.
Van dat ogenblik af wekt de geest, in zijn rancune tegen de
boze geesten, de toorn op die overeenkomstig de natuur is, en
de geestelijke vijanden wegjagend, werpt hij ze van zich af. Het
overige zul je met God leren door de geest in te houden en door
Jezus in het hart te bewaren; want, zegt men, ga in je cel zitten
en die zal je alle dingen onderrichten.”


Eén van die heerlijke paradoxen uit de mysterieculten en de gnostiek is de doctrine
dat de klim naar het hoogste begint met het afdalen van de keldertrap. Zocht de
anachoreet soelaas in zijn minimalistische cel, de ware heros ging als 'hemelloper
'de onderwereld in, om, als het meezat, geheeld en geheiligd naar het ondermaanse
terug te keren en getuigenis af te leggen van zijn verworven wijsheid en magische
kracht. Pythagoras van Samos(41) richtte zich een onderaards verblijf in, kwam na
enige(?)(42) tijd naar boven(43), vermagerd en verzieligd, en verhaalde aan een
opgetogen auditorium over zijn bevindingen.
Geloven op gezag kon klaarblijkelijk nog in die dagen, de pythagoreeërs verstonden
dat “zonder door de hel te gaan er geen hemel was”. In hun ogen had het vuur van
de onderwereld – in een vulkanisch gebied nooit ver weg – een zuiverende werking,
het transformeerde en maakte onsterfelijk. Zieken en zuchtigen werden de stilte van
sacrale kelders en caven ingeleid, ritueel opgewarmd door middel van mysterieus
licht en geurende substanties en op de golven van incantaties(44) en energetische
velden in een hypnotische slaap gewiegd. In hun droomvisioenen hoopten ze dan
therapeutische aanwijzingen te verkrijgen, welke door de iatromantis(45) van dienst
konden worden gedecodeerd en uitgevoerd.


(41) Grieks eiland in het oosten van de Egeïsche Zee, vlak voor de kust van Klein-Azië.
(42) “Hijzelf zegt in zijn geschrift dat hij na tweehonderd en zeven jaren in de Hades is
teruggekeerd naar het land der levenden.” Diogenes Laërtius: Leven en leer van beroemde filosofen VIII, 14
(43) Diogenes Laërtius: a.w.VIII, 41
(44) Scanderend gezongen herhaalde woorden.
(45) Heler-ziener.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
–“In de Pythagoreïsche bond placht men ook adem-
halingstechnieken te bezigen,' vervolgde Parmenides,' om
uittredingen te bewerkstelligen en zodoende te genaken tot
een bewustzijnstoestand die zich buiten ruimte en tijd
bevond. De Meester zelf was intussen uitgegroeid tot een
soortement halfgod met al de mythische prerogatieven die
ermee waren verbonden...”
–“Hela, hola,” tjilpte ik opstandig, “filosofie begint waar het
mythische denken zijn alleenheerschappij verliest(46), denkers
trachten zich van het gezag van de mythe los te maken en
door zelfstandig (redelijk) denken tot een visie op het geheel
der dingen te komen(47). Dit schuurt geen klein beetje tegen
het gouden dijbeen van een apollinische heros,(48)...allee, zeg
nu zelf...”
-” Tut tut, tut, ik zeg dat het tijd is om jouw fameuze
'methode' eens van stal te halen. Kan je nu echt zelf niets
opdelven om die hyperbolische hagiografieën te temperen?”
Ik groef in mijn mentaal archief:... autocratisch, sektarisch
sjamanisme,... zwijgplicht,... getallencodes,... de goddelijke
tetraktys(49), dat was allemaal zo..., zo...overspannen, er lag
iets net achter mijn geheugenhorizon...,een ezelsbrug zou
welkom zijn...
Parmenides loenste naar een bloeddronken mug op het
plafond, onderwijl aan een wenkbrauw pulkend, ze konden
ook een goede trimbeurt gebruiken...
–“ Laërtius...'”mompelde hij...
-” Störig!” kreet ik, “Hebbes!” Ik greep 'Het standaard-
overzicht van de geschiedenis van de filosofie voor iedereen
die voor het eerst met filosofie bezig is''(50)...
...Boek 1...
...Deel twee: De Griekse filosofie;
...Hoofdstuk 1: De voorsocratische filosofie tot het optreden
van de sofisten;
...Paragraaf II: Pythagoras en de pythagoreeërs;
...Alinea 1: Leven en leer van Pythagoras.


(46) Daan Roovers: Filosofie van Oudheid tot Renaissance - inleiding.
(47) Jan Bor, Sytske Teppema: 25 Eeuwen filosofie – inleiding.
(48) “Zijn gedrag wordt [...] zeer waardig genoemd, en zijn discipelen waren van mening dat hij Apollo was, uit het hoge Noorden
tot hen gekomen. Er gaat een verhaal dat men eens, toen hij zich ontkleed had, gezien heeft dat zijn dijbeen van goud was...”
Diogenes Laërtius: a.w.VIII, 11
(49) Pythagoreïsche driehoek.
(50) Hans Joachim Störig: Geschiedenis van de filosofie.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
–“...Hij vond het aanmatigend zich 'sophos', 'wijze', te
noemen en koos de meer bescheiden naam 'philosophos',
vriend of minnaar van de wijsheid. Nèm!”
–“En waar denk je dat Störig het heeft gehaald?' bitste
Parmenides, “Jamblichus van Chalkis, volgens sommigen
één van de belangrijkste biografen van Pythagoras(51), gaat
zich aan fabuleuze anekdotes te buiten..., Diogenes
daarentegen, ene Sosicrates citerend, noteert droogweg:
'[...]volgens Pythagoras is geen mens wijs, god alleen is
wijs'. Maar het staat wat verstolen en verscholen, in de
proloog(52) en niet, zoals je zou verwachten, in boek VIII onder
het lemma 'Pythagoras', voorzeker om de neopythagoreeërs
te plezieren die supponeerden dat bescheidenheid geen
goddelijke deugd was. Mijn Ameinias daarentegen schatte
zijn idool hierom nog hoger in, wat mij op mijn beurt niet
weinig voor hem innam. Trouwens, enige modestie mocht de
Grote Fysiater wel in acht nemen: de beroemde stelling is de
zijne niet(53), irrationale getallen ondermijnen de
pythagoreïsche numerieke harmonie(54), extrapolatie van de
getalsmatige regel bij een enkelvoudige snaar leidt niet tot
de onverstoorbare harmonie der sferen maar tot het
wolvengejank(55) van chaotische universa met elkaar
verslindende galaxieën...”
Doorheen zijn gezwollen volzin klonk verbittering en ik kon
hem begrijpen. Filosoferen over hoe de wereld zou moeten
zijn en je willens nillens neerleggen bij de ontologische feiten
getuigt misschien wel van intellectuele dapperheid maar is
niet echt rustgevend.
–“Ameinias leidde mij de rust en de stilte en een leven van
kalme bezonnenheid in, maar dat was niet verheven genoeg
voor de (neo-) platonisten. Die prefereerden de onderwereld-
mysteriën: dromen die onwetendheid genezen, het
zuiverende sterven dat onsterfelijk maakt en nog zo van die
kreten. Mijn lieve, eenvoudige Ameinias kreeg er de zennes van.”
Zijn gemeenzaam jargon maakte mij recalcitrant, zijn lieve
Ameinias leerde onverstoorbaarheid, hij was dus een


(51) H.W.A. van Rooijen-Dijkman (red.): Jamblichus & Porphyrius.Leven en leer van Pythagoras.
(52) Diogenes Laërtius: a.w. I, 12
(53) Genoegzaam bekend.
(54) Luciano de Crescenzo: a.w. p.74
(55) Stuart M. Isacoff: Het octaaf.
---------------------------------------------------------------------------------------------
premature stoïcijn en ik kon me moeilijk voorstellen dat deze
koudbloedige, hooghartige gezindheid het hart van onze doorgewinterde
Griek(56) zodanig kon beroeren dat hij,na diens dood,
aan Ameinias een heroon(57) zou opdragen.

(56) Volgens mijn puzzlewoordenboek een synoniem voor homoseksueel.
(57) Helden-heiligdom.
------------------------------------------------------------------------------------------------
IV
“Trouwe lezer, die mij tot hier geduldig en vol vertrouwen hebt gevolgd, weet dat ge,
ongeacht uw ras, uw geslacht en het sterrenbeeld waar ge zoveel belang aan hecht,
in het diepst van uw ziel, óf een stoïcijn, óf een epicurist bent. Lees en ge zult
weten!”(58)
Onze protagonist las, en wist dus ook dat de kiemen van deze twee scholen zich
zo`n honderd jaar vroeger reeds genesteld hadden in respectievelijk de purperen
chlamys van de Cyrenaiers en de voddenmantels van de cynici. De grondleggers
van deze scholen, Aristippos en Antisthenes stonden tegenover elkaar als kat en
hond, al hadden zij beiden school gelopen bij de meest onwetende en tevens de
meest wijze dialecticus die ooit Athene's straten en pleinen ronddrentelde: Socrates.
Drie bronnen zijn er over deze figuur: Plato, Xenophon en Aristophanes, en alle drie
verhalen ze over een elenchist(59) die de mensen aanklampte om ze te laten bevallen
van een universele, maar tevens authentieke essentie (geen wonder dat velen
haastig een hoek omsloegen als ze hem zagen afkomen). Hierna liepen hun
biografische wegen uiteen.

Aristophanes: blijspeldichter en populist, het tweede was noodzakelijk als men met
het eerste zijn brood wilde verdienen in de voorchristelijke tijden zonder
gesubsidieerd theater. Vriend èn criticus van Socrates, wiens sofistische trekjes hij
karikaturaal uitvergrootte in 'De wolken' van 424 AC(60), onze denker mocht het worst
wezen: hij jouisseerde in die tijd een platoonse(61) relatie met Phaidros en hij ging
nooit naar theater.

Xenophon: “Δαρείου καὶ Παρυσάτιδος γίγνονται παῖδες δύο”(62), geboeid hoorde onze
protagonist toe wanneer een geleerde vriend in zijn aanwezigheid de 'Anabasis'
instudeerde(63). De statige volzinnen rezen voor hem op als Ionische zuilen, maar voor
zijn prozaïsch gemoed primeerde de inhoud boven de vorm: waar ging het eigenlijk
over? De rekken der dorpsbibliotheek stelden hem teleur, maar ook hier bracht een
product van de cultuurdemocratisering uitkomst: het pocketboek(64). In een
populariserende editie werd hier verteld over de terugkeer van tienduizend Griekse
huurlingen naar hun thuisland, na een mislukte expeditie tegen de Perzische koning
Artaxerxes. Op het schutblad werd hem ook verteld dat de schrijver tot de entourage
van Socrates behoorde en deze in zijn 'Memorabilia' heeft geportretteerd. Xenophon
was een militair en had meer attentie voor de fysieke kwaliteiten, de
rechtschapenheid en de (bij tijd en wijle) ascetische onthechting die zijn idool tot de
spirituele kweker van de hierboven vermelde huisdieren maakte.


(58) Luciano de Crescenzo: a.w. p.361
(59) Elenchus in ruime zin is het onderzoeken van een standpunt op houdbaarheid door
middel van een ondervraging, kruisverhoor.
(60) J.G.H.Woutersz: Proeve eener letterlijke metrische vertaling van Aristophanes.
(61) Let wel: niet 'platonisch'. In desbetreffende dialoog van Plato wordt ook Zeno
de Eleaat vernoemd.
(62) 'Darius en Parysatis hadden twee zonen',begintekst van de Anabasis.
(63) In de 'poësis' van de klassieke humaniora behoorde de Anabasis tot de Griekse leerstof.
(64) Als de protagonist al enige eruditie bezit, is dat voor een groot deel te danken aan deze nederige pendant van de vaak lijvige
wetenschap- of literatuurdrager. Een pril begin was: 'Platoon's Dialogen'; 'Lof der Zotheid'; 'Psychologie van het dagelijks leven',
waarin hij kennis maakte met superego, alterego en het 'gouden complex' zoals het minderwaardigheidscomplex met een
positieve connotatie (amelioratief) werd genoemd; en 'Hedendaagse muziek in de westerse wereld', waarin hij kennis maakte
met Schönberg, Bartók, Strawinsky, Webern..., nog vòòr hij wist wat de klassieke sonatevorm inhield.
Niet àlles komt op zijn tijd...
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Xenophon was een consciëntieuze man van de daad maar hij wordt niet
gevaloriseerd als een intellectueel genie. Het epitheton 'filosofisch hoogvlieger'
(tè hoog, volgens critici) van de Griekse geschiedenis blijft voorbehouden aan een
aristocratische, antiliberale denker en tevens één der grootste literatoren aller tijden:

Plato: De allegorie van de grot(65) en de mythe van de eerst gehele, door tweedeling
incompleet geworden wezens die wanhopig hunkeren naar hun wederhelft(66), wonen
in het collectief geheugen van geletterde westerlingen, de 'Timaeus', waarin Plato
zijn cosmogonie ontvouwt, werd honderden jaren beschouwd als zijn belangrijkste
dialoog (allicht, door Cicero in het latijn vertaald, was het de enige die in het
middeleeuwse westen bekend was(67).
In 450 AC stuurde Elea, een Griekse polis in het huidige Italië, een diplomatieke
missie naar de metropool Athene, om Pericles, de toenmalige 'eerste man' in deze
stad, tot een alliantie te bewegen. Onder de leden van deze delegatie bevonden zich
een illuster koppel dat, in plaats van na de dagelijkse symposia een stapje
in de Atheense uitgaanswereld te zetten, de avond met hun plaatselijke collega's
doorbrachten. Dit resulteerde in één van de taaiste en meest raadselachtige stukken
hersengymnastiek uit de filosofiegeschiedenis en inspireerden de latere
neoplatonisten (met name Plotinus en later Proclus) tot hun metafysische en
mystieke theorieën over de hiërarchische ontologische structuur van het universum(68).


(65) Plato: Politeia (De Staat).
(66) Plato: Symposium.
(67) Bertrand Russell: Geschiedenis der westerse filosofie.
(68) Stanford Encyclopedia of Philosophy.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Parmenides hield zich in de tussentijd onledig door, op de
tenen hoppend, loszittende kalkstukjes van het plafond te
pulken, wat me niet weinig hinderde in mijn overpeinzingen.
Nu schonk hij zichzelf nog een borrel in, merkte dat ik terug
aanspreekbaar was, sloeg zijn neut achterover (zijn ideële
lever was in uitmuntende staat, de alcohol scheen op hem
geen enkele invloed te hebben...) en begon een fraai brokje
hoofdrekenen weg te geven:
–“Eventjes kijken..., het waren de Grote Panathenaia in de
éénentach..., nee, tweeëntachtigste Olympiade...,
dussseuh..., wanneer situeren jullie de eerste Olympiade?”
–“776 AC, volgens mijn 'Elzeviers Wereldgeschiedenis.”
–“Zevenhonderdzesenzeventig min..., ik onthoud de zes...,
plus één...: het moet 449 AC van jullie kalender geweest
zijn,...” (dit na een kwart fles Metaxa, hij was ook op dit punt
de evenknie van Socrates)
“ ...de faam die ik in mijn vaderstad genoot vermocht de door
de wol geverfde Atheners niet te imponeren en onze wat
frugale(69) levensstijl derangeerde de beaumonde zodanig dat
we, voor hùn en ònze gemoedsrust, logies zochten in een
meer bescheidener buurt van de stad.
De Kerameikos was wel een belangrijke wijk maar buiten de
'Lange Muur'...”
-”Bedoel je de 'Muur van ...,heu...,The...mi...?”
-”Themistocles, juist, buiten die poort dus, bij de Necropolis,
daar kregen we een gastvrij onthaal bij ene Pythodorus, een
nijvere handelsman die toch het denken niet ongenegen
was. Terwijl we ons installeerden hoorden wij op de
binnenplaats twee intens disputerende stemmen. Nu heb ik
niets tegen een stevige discussie, maar de drukte en
plichtplegingen van onze reis en aankomst hadden mij wat
vermoeid en trouwens, het gadeslaan van een zijn toilet
makende Zeno deed het nog wat nazomeren in mijn
lendenen, het argumenterende tweetal op de 'aule' kon we
leen lesje in polemiek gebruiken, maar dat kon wachten...”
Ik monsterde hem tersluiks, voor zover ik hem kon zien
afsteken tegen het zware, versierde behang. Plato, in de
naar mijn bezoeker vernoemde dialoog, voorziet hem van
het adjectief 'stokoud', om hem vervolgens 'rond de


(69) Sober, kunnen genieten van (peul-) vruchten e.d.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
vijfenzestig' te schatten. 'Vijfenzestig': een slaaf of een
talentloze metoik(70) was dan waarschijnlijk opgebruikt maar bij
een man van zijn importantie, al was het dan in een kolonie,
die zichzelf cultiveerde en soigneerde kon de liefde bloeien
in alle seizoenen, trouwens, Zeno was een welgevormde veertiger.
-”Een paar dagen later, tegen de avond, stond er een
glundere groep jongelui aan de deur, gedirigeerd door een
gedrongen, onknappe twintiger die met een stem die boven
alles uit klonk, verkondigde hoe ze er zich met z'n allen op
verheugden de meester zelf uit zijn werk te horen voorlezen.
Ik herkende die stem, ik had ze de eerste avond van ons
verblijf gehoord en was gretig hem, inclusief het ganse
groepje nieuwlichters, op een stevige hap diepgaande
filosofie te trakteren, tot ik me realiseerde dat ze het niet over
mij, maar over Zeno hadden. Evenals mijn betreurde
Ameinias was hij een pythagorees, maar dan van het
abstraherende type. Hij had zich bekwaamd in de dialectiek
en op die wijze een aantal van mijn theses, door
tegenstanders gegispt, tot grotere vermaardheid gebracht
dan ik ooit had gekund. Omwille van zijn overtuiging
aangaande de juistheid van mijn theorema's, en ook wel
omwille van de liefde ontwikkelde hij zijn 'paradoxen' die...”
-”Ha, Achilles en de schildpad”...
-”...die zijn opposanten getreiterd hebben gedurende jaren,
zelfs eeuwen. Hij bedoelde het goed, maar aantonen dat het
tegendeel van mijn stellingen net zo absurd was als het
origineel bevorderde mijn geloofwaardigheid niet echt.
Echter, zijn polemische geschriften oogstten blijkbaar bijval
bij de jonge, tegendraadse generatie die niets liever deed
dan de staatkundige en intellectuele Atheense bovenlaag te
humiliëren. Mijn geblutste vanitas dreef mij naar de
binnenplaats toen mijn vlam zich aan het voorlezen zette,
Pythodorus, die zich reeds eerder de argumenten had laten
voordragen, ging met me mee en kon me na een poosje het
mesquine van mijn handelingen doen inzien. We vervoegden
ons bij het gezelschap en ik was vastbesloten me discreet op
te stellen en niet voor mijn beurt te spreken.”
Ik geeuwde wat achter mijn hand, waar waren al deze
uitweidingen voor nodig?


(70) Metoiken (lett. medebewoners): inwonende vreemdelingen,vooral ambachts- en zakenlui.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
-”Cru gezegd: de dialectische uiteenzetting die avond
eindigde niet op een aporie maar op een sisser. En, lag het
hoofdzakelijk aan mij, het lag ook wat aan Zeno. Hoe graag
ik hem ook zag, hij kon Ameinias niet evenaren.”
Zijn gezicht, neen, z'n ganse verschijning begon te glanzen
toen hij enthousiast vervolgde:
“Ameinias belichaamde de volmaakte osmose tussen
bewogenheid, contemplatie, hedonisme, quietisme, ascese
en empathie. Het was geen aangeleerd ritueel waarmee hij
de ander tegemoetkwam, het was ook geen gelaagdheid
van waaruit hij nu eens deze, dan weer gene opvatting, al
naargelang de deprivatie, kon opdiepen, het was zuiver
Inzicht met een hoofdletter. Ameinias was geen ego maar
de incarnatie van het Al-Ene dat ik in een uiterste
krachtinspanning uit mijn brein had gewrongen, en Ameinias
hield van mìj!”
Ik was geroerd, ik geloof niet in transfiguratie, noch in
transsubstantiatie, maar ervoer hier hoe liefde werd
getranscendeerd tot het hoogste wat emotionele intelligentie
kan bereiken.
Parmenides zuchtte eens, veegde met zijn mouw langs zijn
gezicht en goot, bevend maar zonder morsen, het bodempje
drank terug in de fles: hij had geen zin meer...
Ik voelde dat het afscheid nakend was, een lucide,
verhelderende droom zou onverbiddelijk gaan oplossen in de
waan van de dag: de hortende intersubjectiviteit.
“Nog even,” smeekte ik desperaat, “ik ga het anders allemaal
kwijtraken. Hoe moet ik dit alles in 's hemelsnaam in
woorden vastleggen? Wat moet ik nu aan met 'Waarheid',
met 'Zijnden' en waarom heb ik, en met mij alle eenvoudig
denkenden, een dubbel hoofd?”
Ik zag hoe Parmenides traag zijn hoofd opzij draaide, zijn
ogen opsloeg naar het uurwerk aan de muur, met zijn blik de
secondewijzer, die blijkbaar al die tijd had stilgestaan maar
zich nu schuchter terug in beweging zette, weer tot stagnatie
dwong en zich opmaakte voor zijn laatste claus.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
V
Hoe triviaal de uitspraak: 'Alleen het zijnde is, het niet-zijnde is niet' ook lijkt, feit is
dat het leerdicht een diepe invloed op alle latere denkers heeft uitgeoefend. Dat dit
op niet altijd gerechtvaardigde gronden gebeurde, is reeds in voorgaande
aangeroerd. Wanneer nu dit euvel in zekere mate kan worden gerectificeerd, mag
deze zending als geslaagd worden beschouwd. Er wordt wel beroep gedaan op de
emotionele intelligentie van de lezer, inzonderlijk de goedwilligheid, behoudens dit
wordt elk argument ijdel.

In het leerdicht wordt nu eens de uiting 'zijn' gebezigd, dan weer 'zijnde'. Beter is
telkens 'zijn' in gedachte te houden, met 'zijnde' wordt door latere filosofen de
particulariteit van het universele 'zijn' bedoeld en kan hier tot verwarring leiden.
Men kent existentieel zijn dat zich situeert in ruimte en tijd, subsistentieel zijn
zoals universalia, getallen en verzonnen of denkbeeldige objecten en het zijn van
het idealisme
: het absolute.

Om aan deze charade te ontkomen rest enkel een onverbiddelijk ontologisch
reductionisme: we erkennen slechts één enkelvoudig(71) zijn: het zijn van de zijnden,
namelijk 'alles wat het geval is'(72)

Over 'niet-zijn' kan er niets gezegd worden, men kan het niet eens denken. Daarom
wordt er in het leerdicht duchtig uitgevaren tegen het oneigenlijk gebruik ervan door
het 'tweekoppig mensengeslacht': zij die verloren lopen in de ambiguïteit van het'niets'.

Behalve de verwarring Niets/Lege Ruimte is de meest verbreide (en meest
oppervlakkige) uitlegging die van het wordende, toevallige, wisselvallige, kortom het
'er-niet-ter-zake-doende', de 'dunkingen' die de zintuigen ons voortoveren.


(71) Ontwikkelingen in de deeltjesfysica hebben uitgewezen dat het toch niet zò eenvoudig is. Er blijkt zich op een bepaalde
schaal een onzekerheid voor te doen tussen wèl of nìet bestaan. Doch dit is een natuurwetenschappelijke, geen filosofische
benadering (nota van de auteur).
(72) Ludwig Wittgenstein: Tractatus Logico-Philosophicus; Stelling 1
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De meer intellectualistische versie is die van het 'niet-bestaan', die ongedacht maar
wel wordt' getoond' door de existentiele angst voor de leegte (ook hier de verwarring)
en dus hierdoor een zekere realiteit krijgt toebedeeld.

Noch in de intuïtie der dieren of het denken der mensen, in het ondermaanse noch in
het bovenmaanse, in de sterrensfeer noch in de oneindige kosmos kan men
aantreffen wat niet bestaat, dit is het enige, gave en ware antwoord dat ligt besloten
in de uitspraak: het Niet-Zijnde Is Niet. Herhaal dit telkens en telkens weer, als
bezwering, tot uitbanning van de verzinsels der sterfelijken en tot gegronde kennis
die niet leidt tot smart maar tot gemoedsrust.

Mits dit alles in gedachten te houden is toch het onderzoeken der meervoudige
werkelijkheid mogelijk, daar het de geest gegeven is, zich te richten naar alles wat
zich in het zijn manifesteert, deze uitingen te benoemen en als inslag te verweven in
de schering van zijn denkraam. Des te dichter de vorsers mijn lering zouden
benaderen, met des te groter waarheid de hunne zou worden bekroond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Epiloog

Midden in de nacht tracht ik ingespannen
de woordenstroom te noteren die mij onafgebroken aanvloeit.
Wat ijl in het hoofd beroer ik de lettertoetsen tot de
woordenvloed eindelijk ophoud en een diepe stilte het
suizen in mijn oren nog luider maakt.
Wat verward kijk ik op, de kamer is leeg en niets beweegt,
op de tikkende horlogewijzer na en het zacht golvende
wandtapijt waarachter zich een paar stoeiende muizen
verstoppen...




Einde van Volumen 1

Plaats reactie

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 10 gasten