Peter Sloterdijk over 'De Idioot' van Dostojevski
Geplaatst: 19 mei 2009, 10:27
citaat:
Peter Sloterdijk: De Idioot
Wie in een specifieke zin bevrijdend op de mensen wil inwerken, kan zich in de toekomst niet meer permitteren een boodschapper met een transcedente message te zijn, maar moet als menselijk wezen verschijnen, wiens directe, opvallende, actuele en reële anderszijn de overbrenger van een boodschap van daarginds volledig vervangt.
Het tekent Dostojevski’s godsdienstfilosofische genialiteit, dat hij de mogelijkheid om in de Christologie de engel door de idioot te vervangen als eerste onderkend en tot in haar uiterste consequenties doordacht heeft. ‘….’ De idioot is een engel zonder boodschap – een distantieloze intieme aanvuller van alle wezens die hem toevallig ontmoeten. Ook zijn optreden heeft de eigenschappen van een verschijning, maar niet omdat hij in het hier en nu een transcedente glans vertegenwoordigt, maar omdat hij in een gezelschap van rollenspelers en egostrategen een niet te verwachten welwillendheid belichaamt.
Als hij spreekt doet hij dat nooit met gezag, maar enkel met de kracht van zijn openheid. Ofschoon een vorst van den bloede, is hij een mens zonder statustekenen – hierin is hij zonder meer een kind van de moderne wereld, want zoals bij de engel de hierarchie hoort, zo hoort bij de idioot de egalitaire trek. (Engelhierarchieën zijn iets vanzelfsprekends, terwijl idiotenhierarchieën verbazing wekken.) Zowel in de hogere kringen als onder het gemene volk, beweegt hij zich als een groot kind dat nooit geleerd heeft oog te hebben voor zijn eigen voordeel. ’…’ In het systeem van de idioot ‘….’ is de verlosser een niemand, die geen hooggeplaatste opdrachtgevers achter zich heeft. Zijn uitingen worden door de aanwezigen opgevat als kinderlijke futiliteiten en zijn aanwezigheid als een niet-verplichtende terloopsheid.
Dostojevski laat vooral over deze eigenschap geen twijfel bestaan: over een van de romanfiguren, Ganja, zegt hij: ‘Jegens de vorst voelde hij niet de minste gêne, als was hij alleen in zijn kamer, want hij hield hem voor hoegenaamd niets.’ Desalniettemin is de aanwezigheid van vorst Mysjkin de beslissende voorwaarde voor alle gebeurtenissen die in zijn buurt plaatsvinden; hij werkt als een doorslaggevende katalysator op de karakters en lotgevallen van degenen die hem ontmoeten.
Juist als niet-boodschapper brengt hij op ondoorgrondelijke wijze het probleem van de toegang tot het innerlijk van zijn tegenspelers tot een oplossing. Hoewel hij sirene noch engel is, opent hij de oren en de gevoelscentra van zijn gesprekspartners.
Met de titel idioot legt Dostojevski als godsdienstfilosoof en criticus van de subjectiviteit een ikpositie vast die hem nobel en – althans met betrekking tot anderen – heilzaam voorkomt, hoewel ze op geen enkele manier herleid kan worden tot een angelieke kracht. Het idiote subject is klaarblijkelijk een subject dat zich kan gedragen als was het niet zozeer zichzelf alswel de dubbelganger van zichzelf en potentieel de intieme aanvuller van eenieder die hij tegenkomt.
De idioot biedt zichzelf als placenta aan door eenieder die zijn weg kruist een onverklaarbare nabijheidservaring aan te reiken , als een intra-uterien kussen – een soort onheuglijke verbondenheid, die tussen personen die elkaar voor het eerst ontmoeten een openheid creëert die alleen bij het jongste gericht of tijdens de woordenloze uitwisseling tussen foetus en placenta zou kunnen heersen.
In tegenwoordigheid van de idioot verandert onschuldige goedmoedigheid in transformerende intensiteit; hij schijnt geroepen om geen boodschap te hebben, maar een nabijheid te creëeren waarin afgebakende subjecten hun grenzen kunnen overschrijden en zichzelf een nieuwe identiteit kunnen geven.
Peter Sloterdijk (2005) Sferen, 307 – 310, Amsterdam, Boom.
Peter Sloterdijk: De Idioot
Wie in een specifieke zin bevrijdend op de mensen wil inwerken, kan zich in de toekomst niet meer permitteren een boodschapper met een transcedente message te zijn, maar moet als menselijk wezen verschijnen, wiens directe, opvallende, actuele en reële anderszijn de overbrenger van een boodschap van daarginds volledig vervangt.
Het tekent Dostojevski’s godsdienstfilosofische genialiteit, dat hij de mogelijkheid om in de Christologie de engel door de idioot te vervangen als eerste onderkend en tot in haar uiterste consequenties doordacht heeft. ‘….’ De idioot is een engel zonder boodschap – een distantieloze intieme aanvuller van alle wezens die hem toevallig ontmoeten. Ook zijn optreden heeft de eigenschappen van een verschijning, maar niet omdat hij in het hier en nu een transcedente glans vertegenwoordigt, maar omdat hij in een gezelschap van rollenspelers en egostrategen een niet te verwachten welwillendheid belichaamt.
Als hij spreekt doet hij dat nooit met gezag, maar enkel met de kracht van zijn openheid. Ofschoon een vorst van den bloede, is hij een mens zonder statustekenen – hierin is hij zonder meer een kind van de moderne wereld, want zoals bij de engel de hierarchie hoort, zo hoort bij de idioot de egalitaire trek. (Engelhierarchieën zijn iets vanzelfsprekends, terwijl idiotenhierarchieën verbazing wekken.) Zowel in de hogere kringen als onder het gemene volk, beweegt hij zich als een groot kind dat nooit geleerd heeft oog te hebben voor zijn eigen voordeel. ’…’ In het systeem van de idioot ‘….’ is de verlosser een niemand, die geen hooggeplaatste opdrachtgevers achter zich heeft. Zijn uitingen worden door de aanwezigen opgevat als kinderlijke futiliteiten en zijn aanwezigheid als een niet-verplichtende terloopsheid.
Dostojevski laat vooral over deze eigenschap geen twijfel bestaan: over een van de romanfiguren, Ganja, zegt hij: ‘Jegens de vorst voelde hij niet de minste gêne, als was hij alleen in zijn kamer, want hij hield hem voor hoegenaamd niets.’ Desalniettemin is de aanwezigheid van vorst Mysjkin de beslissende voorwaarde voor alle gebeurtenissen die in zijn buurt plaatsvinden; hij werkt als een doorslaggevende katalysator op de karakters en lotgevallen van degenen die hem ontmoeten.
Juist als niet-boodschapper brengt hij op ondoorgrondelijke wijze het probleem van de toegang tot het innerlijk van zijn tegenspelers tot een oplossing. Hoewel hij sirene noch engel is, opent hij de oren en de gevoelscentra van zijn gesprekspartners.
Met de titel idioot legt Dostojevski als godsdienstfilosoof en criticus van de subjectiviteit een ikpositie vast die hem nobel en – althans met betrekking tot anderen – heilzaam voorkomt, hoewel ze op geen enkele manier herleid kan worden tot een angelieke kracht. Het idiote subject is klaarblijkelijk een subject dat zich kan gedragen als was het niet zozeer zichzelf alswel de dubbelganger van zichzelf en potentieel de intieme aanvuller van eenieder die hij tegenkomt.
De idioot biedt zichzelf als placenta aan door eenieder die zijn weg kruist een onverklaarbare nabijheidservaring aan te reiken , als een intra-uterien kussen – een soort onheuglijke verbondenheid, die tussen personen die elkaar voor het eerst ontmoeten een openheid creëert die alleen bij het jongste gericht of tijdens de woordenloze uitwisseling tussen foetus en placenta zou kunnen heersen.
In tegenwoordigheid van de idioot verandert onschuldige goedmoedigheid in transformerende intensiteit; hij schijnt geroepen om geen boodschap te hebben, maar een nabijheid te creëeren waarin afgebakende subjecten hun grenzen kunnen overschrijden en zichzelf een nieuwe identiteit kunnen geven.
Peter Sloterdijk (2005) Sferen, 307 – 310, Amsterdam, Boom.