Dostojevski : Aantekeningen uit het ondergrondse
Geplaatst: 04 mei 2008, 11:37
Samenvatting van een college over dit boek van en door Andre Oudvorst, o.a. docent HOVO Erasmus Universiteit Rotterdam.
...
HOVO-cursus Literatuur en wijsbegeerte
College 2: Dostojewski, Aantekeningen uit het ondergrondse
D. is een schoolvoorbeeld van een denkende schrijver. Zijn grote romans zijn alle ideeën-romans. Zijn personages zijn held(inn)en of schurken, de intrige is niet zelden complex en verwarrend, maar de controversen draaien steeds om dezelfde vraagstukken: het geloof in God, het probleem van goed en kwaad, de toekomst van Rusland en de ideale maatschappij.
De Aantekeningen, ook wel vertaald als Memoires uit het souterrain, verschenen in 1864, in Epocha, in afleveringen, en in 1865 integraal. Het boek maakt deel uit van de polemieken die D. voerde met de Russ. filosoof N.G. Tsjernisjewski, de belangrijkste theoreticus van de radicale nihilisten, en is een parodie van diens Wat te doen? , het handboek van de socialis-tische revolutionair.
De roman bestaat uit 2 delen: (1) een essay over ideeën en gezichtspunten m.b.t. o.a. persoon-lijkheid , de vrije wil, het ‘levende leven’ en de ideale maatschappij; (2) de herinneringen van de hoofdpersoon aan enkele gebeurtenissen in zijn leven, die hem bewust hebben gemaakt van zijn kwaal. De verteller is een gewezen ambtenaar – een type dat in de vroeg-realistische Russ. literatuur veelvuldig voorkomt (vgl. Gogol). Hij kan slechts de waarheid over zichzelf vertellen door leugens op te dissen en die vervolgens te weerspreken. Hij is voortdurend in gevecht met zichzelf. Zijn denkvorm is de paradox.
Tot goed begrip van het aanvankelijk verward aandoende betoog van de kelderbewoner is het nuttig en nodig enkele achtergronden aan te brengen. Deze betreffen het genre en de literair-historische stroming, de wijsgerige ontwikkeling in 19de-eeuws Rusland en de autobiogra-fische achtergrond, m.n. D.’s omgang met de liberale gedachte en zijn polemieken met de nihilisten – materialisten, atheïsten, utilitaristen en socialisten.
(1) Het autobiografische genre (o.a. bekentenis, memoires, dagboek, brieven) ontwikkelde zich t.t.v. de Romantiek (J.-J. Rousseau). Het Realisme (na 1850 toonaangevend) keerde zich af van romantisch individualisme en fantasie, maar probeerde het waarheidsgehalte, de echt-heid van romanfictie te vergroten door gebruik te maken van pseudo-egodocumenten (b.v. ‘manuscript, in een fles gevonden’). Doel: uitbeelding van de eigentijdse sociale werkelijk-heid d.m.v. typering, milieuschildering in de vorm van portretten, scènes en taferelen.
(2) T.t.v. Nicolaas I (1825 – 1855) bloeide het wijsgerig idealisme (Hegel). Deze bloei ging gepaard met de opkomst van het liberalisme en het nationalisme. De occidentalistische stroming in de intelligentsia wilde een liberale grondwet naar Engels model, de slavofielen legden meer de nadruk op de nationale gedachte en een eigen ontwikkelingsweg voor Rusland. Dit was de periode van het romantisch individualisme (de ‘vaders’ van Toergenjew). Na de dood van de tsaar kreeg het materialisme (Büchner, Moleschott) de overhand.
De nihilistische generatie van de intelligentsia (de ‘zonen’) wilde afrekenen met het ortho-doxe geloof (atheïsme), de autocratie (anti-tsarisme) en de nationale gedachte (anti-slavofilie). Zij huldigde een uiterst materialistisch en utilitaristisch mensbeeld (de leer van het redelijk egoïsme) en een sociaal-positivistische visie op de toekomstige maatschappij (determinisme). Het romantisch individualisme maakte plaats voor utopisch socialisme (o.a. Proudhon, Fourier). De nieuwe maatschappij zou een nieuwe mens voortbrengen, vrij van vooroordelen en verlangens die tot misdadigheid leiden; daarmee zou het vraagstuk van goed en kwaad definitief zijn opgelost. Om dit doel te bereiken hoefde eventueel geweld niet te worden geschuwd.
(3) D. groeide op t.t.v. tsaar Nicolaas I, die van Rusland een politiestaat had gemaakt; hij wantrouwde de ontwikkelden (officieren en intelligentsia) en bestreed de liberale gedachte d.m.v. censuur, spionage, huisarrest en verbanning. De intelligentsia streefde naar vrijheid van meningsuiting. Ondanks de ideologische tegenstelling tussen westersgezinden en slavofielen was men het over één ding eens: afschaffing van het feodale stelsel (90 % van de bevolking was horig). D. maakte deel uit van een gezelschap dat de toekomst van Rusland besprak aan de hand van verboden boeken (o.a. Voltaire). Hij las een tekst voor waarin de achterlijkheid van Rusland aan de kaak werd gesteld. Een politiespion gaf hem aan. Zo belandde hij op het schavot. Maar op het laatste moment werd hij begenadigd. 12 jaar dwangarbeid en militaire dienst in Omsk (Siberië) brachten D. in aanraking met het minst ontwikkelde deel van de bevolking: analfabeten, moordenaars, verkrachters, kinderschenners. Hiervan leerde hij dat goed en kwaad samen kunnen gaan in dezelfde persoon. Berouwvol na zijn opstand tegen God en de tsaar keerde D. terug en wierp zich op als verzoener tussen occidentalisten en slavofielen. De nieuwe generatie van de intelligentsia, die inmiddels was opgegroeid, moest niets hebben van welke traditie ook (orthodoxie, autocratie, romantiek, volksdom) en afficheerde zichzelf daarom als ‘nihilistisch’. Door de heftige polemieken in zijn tijdschrift Vremja (De Tijd), later Epocha, werd D. allengs de kampioen van de conservatieve krachten. Hij verdedigde de traditionele verbondenheid van het Russische volk met zijn God en de tsaar. Hij bestreed het Verlichtingsdenken, niet als zodanig, maar in zijn Russ. verschijningsvormen, nl. radicaal materialisme, links-populisme en utopisch socialisme.
Vragen:
1. In hoeverre verwijst Aantekeningen naar de Bekentenissen van Rousseau?
2. De romantisch-individualistische trekken van de verteller kunnen niet verhullen dat D. een realistische intentie nastreeft in deze roman. leg dit eens uit.
3. Aan welke (3) kwalen lijdt de verteller, naar eigen zeggen?
4. In hoeverre is zijn mentaliteit en zijn gedrag strijdig met de habitus van de z.g. normale mens?
5. De kwaadaardigheid van de verteller kan enerzijds worden toegeschreven aan zijn karakter of zijn gegeven aanleg, maar kan anderzijds ook worden gezien als een product van zijn vrije wil. Leg uit dat D. hier polemiseert met de aanhangers van het wijsgerig materialisme en het determinisme.
6. Welke bezwaren brengt de kelderbewoner naar voren tegen de ‘nieuwe mens’ en de ‘nieuwe maatschappij’ van Tsjernisjewski c.s.?
7. Wat bedoelt D. met het ‘levende leven’, de formule 2 X 2 = 5 en de metafoor van de blinde muur?
Naslag :
A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak (Amsterdam 1991), hfdst. 4.
M. Tengbergen, Russische meesterwerken in kort bestek (Utrecht 1999)
...
HOVO-cursus Literatuur en wijsbegeerte
College 2: Dostojewski, Aantekeningen uit het ondergrondse
D. is een schoolvoorbeeld van een denkende schrijver. Zijn grote romans zijn alle ideeën-romans. Zijn personages zijn held(inn)en of schurken, de intrige is niet zelden complex en verwarrend, maar de controversen draaien steeds om dezelfde vraagstukken: het geloof in God, het probleem van goed en kwaad, de toekomst van Rusland en de ideale maatschappij.
De Aantekeningen, ook wel vertaald als Memoires uit het souterrain, verschenen in 1864, in Epocha, in afleveringen, en in 1865 integraal. Het boek maakt deel uit van de polemieken die D. voerde met de Russ. filosoof N.G. Tsjernisjewski, de belangrijkste theoreticus van de radicale nihilisten, en is een parodie van diens Wat te doen? , het handboek van de socialis-tische revolutionair.
De roman bestaat uit 2 delen: (1) een essay over ideeën en gezichtspunten m.b.t. o.a. persoon-lijkheid , de vrije wil, het ‘levende leven’ en de ideale maatschappij; (2) de herinneringen van de hoofdpersoon aan enkele gebeurtenissen in zijn leven, die hem bewust hebben gemaakt van zijn kwaal. De verteller is een gewezen ambtenaar – een type dat in de vroeg-realistische Russ. literatuur veelvuldig voorkomt (vgl. Gogol). Hij kan slechts de waarheid over zichzelf vertellen door leugens op te dissen en die vervolgens te weerspreken. Hij is voortdurend in gevecht met zichzelf. Zijn denkvorm is de paradox.
Tot goed begrip van het aanvankelijk verward aandoende betoog van de kelderbewoner is het nuttig en nodig enkele achtergronden aan te brengen. Deze betreffen het genre en de literair-historische stroming, de wijsgerige ontwikkeling in 19de-eeuws Rusland en de autobiogra-fische achtergrond, m.n. D.’s omgang met de liberale gedachte en zijn polemieken met de nihilisten – materialisten, atheïsten, utilitaristen en socialisten.
(1) Het autobiografische genre (o.a. bekentenis, memoires, dagboek, brieven) ontwikkelde zich t.t.v. de Romantiek (J.-J. Rousseau). Het Realisme (na 1850 toonaangevend) keerde zich af van romantisch individualisme en fantasie, maar probeerde het waarheidsgehalte, de echt-heid van romanfictie te vergroten door gebruik te maken van pseudo-egodocumenten (b.v. ‘manuscript, in een fles gevonden’). Doel: uitbeelding van de eigentijdse sociale werkelijk-heid d.m.v. typering, milieuschildering in de vorm van portretten, scènes en taferelen.
(2) T.t.v. Nicolaas I (1825 – 1855) bloeide het wijsgerig idealisme (Hegel). Deze bloei ging gepaard met de opkomst van het liberalisme en het nationalisme. De occidentalistische stroming in de intelligentsia wilde een liberale grondwet naar Engels model, de slavofielen legden meer de nadruk op de nationale gedachte en een eigen ontwikkelingsweg voor Rusland. Dit was de periode van het romantisch individualisme (de ‘vaders’ van Toergenjew). Na de dood van de tsaar kreeg het materialisme (Büchner, Moleschott) de overhand.
De nihilistische generatie van de intelligentsia (de ‘zonen’) wilde afrekenen met het ortho-doxe geloof (atheïsme), de autocratie (anti-tsarisme) en de nationale gedachte (anti-slavofilie). Zij huldigde een uiterst materialistisch en utilitaristisch mensbeeld (de leer van het redelijk egoïsme) en een sociaal-positivistische visie op de toekomstige maatschappij (determinisme). Het romantisch individualisme maakte plaats voor utopisch socialisme (o.a. Proudhon, Fourier). De nieuwe maatschappij zou een nieuwe mens voortbrengen, vrij van vooroordelen en verlangens die tot misdadigheid leiden; daarmee zou het vraagstuk van goed en kwaad definitief zijn opgelost. Om dit doel te bereiken hoefde eventueel geweld niet te worden geschuwd.
(3) D. groeide op t.t.v. tsaar Nicolaas I, die van Rusland een politiestaat had gemaakt; hij wantrouwde de ontwikkelden (officieren en intelligentsia) en bestreed de liberale gedachte d.m.v. censuur, spionage, huisarrest en verbanning. De intelligentsia streefde naar vrijheid van meningsuiting. Ondanks de ideologische tegenstelling tussen westersgezinden en slavofielen was men het over één ding eens: afschaffing van het feodale stelsel (90 % van de bevolking was horig). D. maakte deel uit van een gezelschap dat de toekomst van Rusland besprak aan de hand van verboden boeken (o.a. Voltaire). Hij las een tekst voor waarin de achterlijkheid van Rusland aan de kaak werd gesteld. Een politiespion gaf hem aan. Zo belandde hij op het schavot. Maar op het laatste moment werd hij begenadigd. 12 jaar dwangarbeid en militaire dienst in Omsk (Siberië) brachten D. in aanraking met het minst ontwikkelde deel van de bevolking: analfabeten, moordenaars, verkrachters, kinderschenners. Hiervan leerde hij dat goed en kwaad samen kunnen gaan in dezelfde persoon. Berouwvol na zijn opstand tegen God en de tsaar keerde D. terug en wierp zich op als verzoener tussen occidentalisten en slavofielen. De nieuwe generatie van de intelligentsia, die inmiddels was opgegroeid, moest niets hebben van welke traditie ook (orthodoxie, autocratie, romantiek, volksdom) en afficheerde zichzelf daarom als ‘nihilistisch’. Door de heftige polemieken in zijn tijdschrift Vremja (De Tijd), later Epocha, werd D. allengs de kampioen van de conservatieve krachten. Hij verdedigde de traditionele verbondenheid van het Russische volk met zijn God en de tsaar. Hij bestreed het Verlichtingsdenken, niet als zodanig, maar in zijn Russ. verschijningsvormen, nl. radicaal materialisme, links-populisme en utopisch socialisme.
Vragen:
1. In hoeverre verwijst Aantekeningen naar de Bekentenissen van Rousseau?
2. De romantisch-individualistische trekken van de verteller kunnen niet verhullen dat D. een realistische intentie nastreeft in deze roman. leg dit eens uit.
3. Aan welke (3) kwalen lijdt de verteller, naar eigen zeggen?
4. In hoeverre is zijn mentaliteit en zijn gedrag strijdig met de habitus van de z.g. normale mens?
5. De kwaadaardigheid van de verteller kan enerzijds worden toegeschreven aan zijn karakter of zijn gegeven aanleg, maar kan anderzijds ook worden gezien als een product van zijn vrije wil. Leg uit dat D. hier polemiseert met de aanhangers van het wijsgerig materialisme en het determinisme.
6. Welke bezwaren brengt de kelderbewoner naar voren tegen de ‘nieuwe mens’ en de ‘nieuwe maatschappij’ van Tsjernisjewski c.s.?
7. Wat bedoelt D. met het ‘levende leven’, de formule 2 X 2 = 5 en de metafoor van de blinde muur?
Naslag :
A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak (Amsterdam 1991), hfdst. 4.
M. Tengbergen, Russische meesterwerken in kort bestek (Utrecht 1999)